
Jurisprudentie
BG6197
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6139 WAO + 06/6202 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6139 WAO + 06/6202 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Dubbel hoger beroep. Medische beperkingen juist vastgesteld. Een van de geselecteerde functies gaat belastbaarheid te boven. Hierdoor resteren slechts 2 functies, hetgeen onvoldoende is. Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de jurisprudentie van de Raad.
Uitspraak
06/6139 WAO
06/6202 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2006, 06/1039 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv
Datum uitspraak: 19 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld door mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Voor betrokkene is verschenen mr. Van der Zouwen voornoemd. Voor het Uwv is verschenen
mr. A.J.M. van Hees.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 14 september 2005 is de aan betrokkene toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 9 november 2005 ingetrokken onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
27 januari 2006 gegrond verklaard in die zin dat haar WAO-uitkering per 9 november 2005 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 januari 2006 voor zover het is gericht tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit gegrond verklaard, het besluit van 27 januari 2006 in zoverre vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en ten slotte het Uwv gelast het griffierecht aan betrokkene te vergoeden. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat de verzekeringsartsen van alle door betrokkene gestelde klachten op de hoogte waren maar dat met name op grond van de diagnose overige angststoornissen een aantal beperkingen is aangenomen, dat daarbij is aangegeven dat deze beperkingen deels kunnen worden overwonnen door begeleiding in het kader van reïntegratie, dat betrokkene mitsdien over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt en dat niet is gebleken dat haar beperkingen zijn onderschat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de aanpassingen van het ‘Claim Beoordelings en Borgings Systeem’ (hierna: CBBS) aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) ontoereikend zijn, omdat er geen lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader in het dossier aanwezig is en niet alle signaleringen zijn verklaard. Volgens de rechtbank is hierdoor sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en met het motiveringsbeginsel. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsurenomvang van de maatman van betrokkene ten onrechte is gemaximeerd op
38 uur per week.
4. Betrokkene heeft in hoger beroep – evenals in bezwaar en beroep – aangevoerd dat niet al haar medische problemen en de beschikbare medische informatie in de beoordeling zijn betrokken, dat mitsdien haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de werkzaamheden behorende bij de geselecteerde functies te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft betrokkene verwezen naar de psychiatrische expertise van A.D. Haverkamp van 29 augustus 1995. Ten slotte heeft betrokkene de Raad verzocht een deskundige te raadplegen.
5. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaararbeidsdeskundige wel afdoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn en waarom de signaleringen niet tot overschrijding van betrokkenes belastbaarheid leiden. Verder heeft het Uwv onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980) gesteld dat de rechtbank ten onrechte eist dat het dossier een lijst met normaalwaarden en een interpretatiekader bevat. De in het hoger-beroepschrift opgenomen grief dat de rechtbank de regeling tot maximering van de arbeidsurenomvang van de maatman ten onrechte in strijd heeft geacht met artikel 18, eerste lid, van de WAO, is vanwege de inmiddels door de Raad gevormde jurisprudentie ter zitting ingetrokken.
6. De Raad overweegt als volgt.
7. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank heeft gehanteerd, is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om aan te nemen dat verzekeringsarts de medische beperkingen van betrokkene onjuist hebben vastgesteld. Het is de Raad niet gebleken dat verzekeringsarts P. van Muijen en bezwaarverzekeringsarts L. Greveling niet alle klachten van betrokkene in de beoordeling hebben betrokken. Wel is het zo dat de door betrokkene naar voren gebrachte klachten niet alle tot beperkingen hebben geleid. Dit kan als zodanig echter niet tot de conclusie leiden dat de beperkingen van betrokkene zijn onderschat. Maar ook anderszins kan de Raad betrokkene niet volgen in haar stellingen dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet tot werken in staat is, omdat deze stellingen naar het oordeel van de Raad geen steun vinden in de voorhanden medische informatie. De rapportage van 24 juni 2005 en de brief van 9 september 2005 van verzekeringsarts Van Muijen als ook de rapportage van 30 november 2005 en het memo van 12 januari 2006 van bezwaarverzekeringsarts Greveling zijn naar het oordeel van de Raad zorgvuldig en concludent. Daarentegen heeft betrokkene geen medisch stuk overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat haar beperkingen zoals neergelegd in de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) van 26 augustus 2005, zijn onderschat. De verwijzing naar de psychiatrische expertise van Haverkamp is in deze ontoereikend. Deze expertise heeft immers betrekking op de gezondheidstoestand van betrokkene op een datum meer dan tien jaar voor de datum hier in geding. De Raad ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding betrokkene door een deskundige te laten onderzoeken.
8.1. De stelling van betrokkene dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid te boven gaan en derhalve voor haar niet geschikt zijn, slaagt naar het oordeel van de Raad voor zover het de functie van bode/bezorger (Sbc 315140) betreft. Daartoe is het volgende van belang.
8.2. In de FML is opgenomen dat voor betrokkene geen beperking geldt voor vervoer voor zover dat het vervoer binnen de eigen gemeente betreft. Blijkens het ‘Resultaat functiebeoordeling’ van 24 januari 2006 moet in de functie van bode/bezorger als medewerker postkamer met een bestelauto bij toerbeurt elke ochtend de post van het postkantoor worden opgehaald en moet, soms meerdere malen per dag met een bestelauto post worden gebracht naar het postkantoor. Verzekeringsarts Van Muijen heeft in zijn rapport van 24 juni 2005 ten aanzien van de mobiliteit van betrokkene het volgende aangegeven:
‘De woon-werk afstand is natuurlijk wel een punt van aandacht. Een potentiele werkgever in [woonplaats] zou cliënt zelf kunnen bereiken, daarbuiten is bij aanvang van eventuele werkzaamheden een vervoersvoorziening te overwegen waarbij na gewenning niet uitgesloten mag worden dat cliënt na verworven bekendheid met een woon-werk traject, dit toch ook buiten de haar bekende gemeente grens zou kunnen bereizen.’
De Raad is van oordeel dat het feit dat de verzekeringsarts reeds aan het reizen van en naar het werk forse voorwaarden heeft gesteld, aanleiding geeft om te twijfelen aan de geschiktheid van betrokkene om naast het reizen van en naar het werk ook nog eens tijdens het werk één of meerdere autoritten uit te voeren. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat betrokkene hierbij (in voldoende mate) kan terugvallen op haar twee collega’s is naar het oordeel van de Raad niet onderbouwd. De Raad is derhalve van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de functie van bode/bezorger de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat. Deze functie dient derhalve te vervallen.
8.3. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid voor betrokkene van de functies van samensteller metaalwaren (Sbc 264140) en productiemedewerker industrie (Sbc 111180). Het vervallen van de functie van bode/bezorger heeft tot gevolg dat aan het besluit van 27 januari 2006 nog slechts twee functies ten grondslag liggen, hetgeen te weinig is om de schatting op te baseren.
9. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 februari 2008
(LJN: BC4826) vindt het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun in de jurisprudentie van de Raad. De stelling van het Uwv ter zake slaagt derhalve.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 27 januari 2006 is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het besluit van 27 januari 2006 voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van het griffierecht en de proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 27 januari 2006 geheel vernietigen en bepalen dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, zijnde een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het besluit van 27 januari 2006 is vernietigd, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het besluit van 27 januari 2006 voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het besluit van 27 januari 2006 geheel;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en
J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
JL