Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6212

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers318789 / HA RK 08-278
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om verschoning toegewezen. Gelet op de omstandigheid dat in de strafzaak tegen verdachte een getuigenverklaring is afgelegd door een Rotterdamse rechter, die belastend voor verdachte is en waarin een voor de verdachte negatief waarde-oordeel gelezen zou kunnen worden, welke getuigenverklaring voor het bewijs zou kunnen worden gebezigd, is de verschoningskamer van oordeel, dat daaruit een schijn van partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. Op grond van die omstandigheden is in dit geval de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd.


Uitspraak

Beschikking RECHTBANK ROTTERDAM Meervoudige kamer voor verschoningszaken Uitspraak : 8 december 2008 Zaaknummer : 318789 Rekestnummer : HA RK 08-278 Parketnummer : 10/690203-07 Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van: [namen rechters], vice-president respectievelijk rechter en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters), in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen: [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], wonende te [adres], (hierna: de verdachte). 1. Het procesverloop en de processtukken Ter zitting van 12 november 2008 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaakten, een aanvang gemaakt met de behandeling van de tegen verdachte aanhangig gemaakte strafzaak met opgemeld parketnummer. Bij gelegenheid van de aanvang van die behandeling hebben de rechters verzocht zich te mogen verschonen in die zaak. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de strafzaak met bovengenoemd parketnummer, waarin zich onder meer bevinden: - het proces-verbaal van Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2007108030, met alle daarbij behorende bijlagen; - het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank op 12 november 2008. De rechters, verdachte, zijn raadsman mr. G. Spong, alsmede de officier van justitie mr. W.J.A. Struik zijn verwittigd van de datum waarop het verzoek om verschoning zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. Ter zitting van 24 november 2008, alwaar het verzoek om verschoning is behandeld, zijn verschenen: [namen van twee rechters] en mr. Spong, allen voornoemd, alsmede officier van justitie mr. M. van Heemst. Mr. Spong heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verdachte uiteengezet en toegelicht. 2. Het verzoek en de reacties op het verzoek 2.1 Ter adstructie van het verzoek om verschoning hebben de rechters het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : 2.1.1 Op 28 oktober 2005 werd op initiatief van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen een aantal personen, omdat zij in een civiele zaak mogelijk in strijd met de waarheid hebben verklaard. Deze personen zijn inmiddels ook door de rechtbank veroordeeld voor onder meer meineed en/of poging tot oplichting. Uit dat strafrechtelijk onderzoek is de verdachte, een [plaats van vestiging] advocaat, in de onderhavige zaak naar voren gekomen en heeft een collega-rechter van de sector civiel recht in deze rechtbank als getuige in zijn strafzaak een belastende verklaring afgelegd. 2.1.2 Daarnaast hebben de rechters kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 juni 2008, LJN BF2439, waarin de verschoningskamer heeft uitgesproken dat de omstandigheid dat een collega-rechter in de te behandelen strafzaak een getuigenverklaring heeft afgelegd een omstandigheid is waaronder een rechter met succes een verzoek om verschoning kan doen. 2.1.3 Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden zijn de rechters van mening dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaak schade zou kunnen lijden. Om die reden verzoeken de rechters zich in deze zaak te mogen verschonen en verzoeken zij een andere rechtbank of nevenvestiging van de rechtbank Rotterdam aan te wijzen die de onderhavige strafzaak kan behandelen. 2.2 Namens de verdachte is verzocht de verzoeken van ieder van de drie rechters toe te wijzen. 2.3 De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 3. De beoordeling 3.1 Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is. 3.2 Aan de door de rechters aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig zijn. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden. 3.3 Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden - objectief - gerechtvaardigd is. 3.4 De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte op 28 oktober 2005 is aangevangen op verzoek van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht. Dit onderzoek betrof de verdenking ter zake van oplichting, valsheid in geschrift en/of meineed. Bij dat verzoek van de rechtbank werden processtukken overgelegd. 3.5 In het kader van het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek heeft [naam rechter/getuige], rechter in deze rechtbank, sector civiel recht, op 4 april 2007 tegenover de politie een verklaring afgelegd als getuige. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in het dossier van de strafzaak tegen verdachte, als bijlage bij genoemd proces-verbaal nummer 2007108030. Uit die verklaring van [naam rechter/getuige] als getuige blijkt onder meer dat zij in de destijds door haar als rechter behandelde civiele procedure het horen van getuigen heeft gestaakt. Zij zegt daarover in haar verklaring onder meer: "....... op 28 oktober 2005, zou het vervolg van de contra-enquĂȘte plaatsvinden. De dag ervoor had ik een brief ontvangen van [naam]. Bij deze brief zat een kopie van het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [naam getuige]. Daaruit bleek mij dat de schriftelijke verklaring van [naam getuige], zoals die in het geding was gebracht, vals was. Ook bleek mij daaruit dat zij een valse getuigenverklaring, onder ede, had afgelegd. Ik heb op dat moment met alle partijen besproken wat we met de procedure zouden doen. Dit omdat ik in de verklaring van [naam getuige] een ernstig strafbaar feit had gelezen, namelijk de uitlokking tot meineed door [verdachte]. Ik heb hierop aangegeven dat zowel de basis van waarheidsvinding was aangetast, alsook de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van [verdachte] in het geding gekomen. Daarom wilde ik niet verder met de civiele zaak. ......." 3.6 Gelet op de omstandigheid, dat in de strafzaak tegen verdachte een getuigenverklaring is afgelegd door een Rotterdamse rechter, die belastend voor verdachte is en waarin een voor de verdachte negatief waarde-oordeel gelezen zou kunnen worden, welke getuigenverklaring voor het bewijs zou kunnen worden gebezigd, is de verschoningskamer van oordeel, dat daaruit een schijn van partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. 3.7 Op grond van die omstandigheden - en derhalve niet op grond van de enkele omstandigheid dat een collega van de rechters in het politieonderzoek dat leidde tot een te behandelen strafzaak een getuigenverklaring heeft afgelegd - is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Het verzoek om verschoning moet op die grond worden toegewezen. 3.8 De meervoudige kamer voor verschoningszaken is niet bevoegd enige beslissing te nemen ten aanzien van de (verdere) berechting van de strafzaak tegen verdachte. Gezien het vorenstaande gaat deze kamer er wel van uit dat de strafzaak niet zal worden behandeld door rechters die deel uitmaken van de rechtbank Rotterdam. 4. De beslissing wijst toe het verzoek van ieder van de rechters zich in de zaak tegen de verdachte met parketnummer 10/690203-07 te mogen verschonen. Deze beslissing is gegeven op 8 december 2008 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. J.M. Hamaker, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.