Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6247

Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers151365/HA RK 08-102
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek. De raadsman van verzoeker heeft aangevoerd dat bij de aanhouding van verzoeker disproportioneel geweld is gebruikt door een hondengeleider. Door het verzoek de hondengeleider ter terechtzitting te horen af te wijzen met als motivering dat het horen van de getuige niet van belang is voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing, heeft de meervoudige strafkamer impliciet de boodschap afgegeven dat zij het bij de aanhouding toepaste geweld proportioneel acht en reeds in het nadeel van verzoeker heeft beslist over de vraag of sprake is van een vormverzuim. De meervoudige strafkamer heeft hiermee bij verzoeker de objectieve gerechtvaardige vrees voor partijdigheid gewekt. De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van het verzoek om een getuige te horen een procesbeslissing betreft. Een negatieve procesbeslissing is voor de daarbij in het ongelijk gestelde partij op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat impliceert niet zonder meer dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Door de beslissing de getuige niet te horen, heeft de meervoudige strafkamer zich niet – ook niet impliciet – uitgelaten over de vraag of het toegepaste geweld proportioneel of disproportioneel is. De meervoudige strafkamer kan – ook zonder de getuige te horen – onbevangen haar oordeel geven over de proportionaliteit van het bij de aanhouding toegepaste geweld en de vraag beantwoorden of sprake is van een vormverzuim. De bij de verdediging levende vrees voor partijdigheid van de rechters is om deze reden en bij gebreke van verdere relevante feiten en omstandigheden ook overigens niet objectief gerechtvaardigd.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Wrakingskamer zaaknummer: 151365/HA RK 08-102 datum beslissing: 4 november 2008 Op verzoek van: [Verzoeker] geboren op […] te […] wonende te […], thans gedetineerd in […], raadsman mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam. 1. Procesverloop 1.1 Op de openbare terechtzitting van 4 november 2008 heeft verzoeker de wraking verzocht van de leden van de meervoudige strafkamer bestaande uit [voorzitter], en [rechter 2] en [rechter 3], rechters (hierna te noemen: de meervoudige strafkamer) in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/700584-08 (hierna te noemen: de hoofdzaak). 1.2 Verzoeker, de officier van justitie en de rechters van de meervoudige strafkamer zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 4 november 2008. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens was aanwezig officier van justitie mr. J.M. Lengers. De rechters van de meervoudige strafkamer hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt. 2. Standpunten van betrokkenen 2.1 De raadsman van verzoeker heeft aangevoerd dat bij de aanhouding van verzoeker disproportioneel geweld is gebruikt door een hondengeleider. De verdediging wenst de hondengeleider ter terechtzitting te horen over de aanhouding en het daarbij toegepaste geweld, alsmede over de vraag waarom de hondengeleider over het toegepaste geweld twee processen-verbaal heeft opgemaakt die op wezenlijke punten van elkaar verschillen. Door het verzoek de hondengeleider ter terechtzitting te horen af te wijzen met als motivering dat het horen van de getuige niet van belang is voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing, heeft de meervoudige strafkamer impliciet de boodschap afgegeven dat zij het bij de aanhouding toepaste geweld proportioneel acht en reeds in het nadeel van verzoeker heeft beslist over de vraag of sprake is van een vormverzuim. Door deze boodschap af te geven, heeft de meervoudige strafkamer bij verzoeker de objectieve gerechtvaardige vrees voor partijdigheid gewekt. 2.2 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de meervoudige strafkamer door aan te geven dat het horen van verbalisant [A] niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing, niet heeft geoordeeld dat de wijze van aanhouding van verdachte niet van belang is voor enige te nemen beslissing en zich evenmin heeft uitgelaten over de proportionaliteit van het toegepaste geweld. De rechterlijke onpartijdigheid is niet in het geding. Het wrakingsverzoek moet derhalve worden afgewezen. 3. Beoordeling 3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. 3.2 De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van het verzoek om een getuige te horen een procesbeslissing betreft. Een negatieve procesbeslissing is voor de daarbij in het ongelijk gestelde partij op zichzelf onvoldoende grond voor wraking. Een rechter moet een tussentijds aan hem gevraagde procesbeslissing kunnen nemen en motiveren opdat het proces voortgang kan vinden. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat impliceert niet zonder meer dat de rechter vooringenomenheid koestert, noch dat een vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. 3.3 De raadsman van verzoeker heeft betoogd dat de meervoudige strafkamer met de afwijzing van het verzoek de getuige [A] te horen impliciet de boodschap heeft gegeven dat het bij de aanhouding van verzoeker toegepaste geweld proportioneel was en daarmee de objectieve vrees voor partijdigheid heeft gewekt. De wrakingskamer deelt die mening niet. Door de beslissing de getuige [A] niet te horen, heeft de meervoudige strafkamer zich niet – ook niet impliciet – uitgelaten over de vraag of het toegepaste geweld proportioneel of disproportioneel is. Ter terechtzitting moet het inhoudelijke debat daarover, mede naar aanleiding van de inhoud van de door de verdediging bedoelde processen-verbaal, nog aanvangen en naar aanleiding van hetgeen daar door de verdediging en de officier van justitie naar voren wordt gebracht, kan de meervoudige strafkamer – ook zonder de getuige [A] te horen – onbevangen haar oordeel geven over de proportionaliteit van het bij de aanhouding toegepaste geweld en de vraag beantwoorden of sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De bij de verdediging levende vrees voor partijdigheid van de rechters is om deze reden en bij gebreke van verdere relevante feiten en omstandigheden ook overigens niet objectief gerechtvaardigd. 3.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de meervoudige strafkamer in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen. 4. Beslissing De wrakingskamer: 4.1 wijst het verzoek om wraking af; 4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters van de meervoudige strafkamer en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; 4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. E.A. Coyajee-Kappers, voorzitter, en mrs. A.E. Patijn en J.M. Janse van Mantgem, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2008 in tegenwoordigheid van M.C.C. Kaal als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.