
Jurisprudentie
BG6255
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers89184 / HA ZA 07-992
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-08
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers89184 / HA ZA 07-992
Statusgepubliceerd
Indicatie
Statutair directeur weigert andere functie. Ontslag volgt onder betaling van een vergoeding van € 300.000,--. Ontslag niet kennelijk onredelijk, wel onregelmatig. Verschuldigde schadevergoeding voor deze onregelmatigheid reeds verdisconteerd in de betaalde € 300.000,--. Werkgever laat na een vordering in reconventie in te stellen voor gemaakte buitengerechtelijke kosten.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 89184 / HA ZA 07-992
Vonnis van 8 oktober 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] (Duitsland),
eiser,
advocaat mr. C.B. Gaaf,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] HOLDING B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Stam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2008
- de akte houdende vermeerdering van eis van [eiser]
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiser]
- de akte uitlating producties van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] (geboren op [1956]) is op 1 juni 1985 in dienst getreden van de vennootschap naar Duits recht [vennootschap naar Duits recht] (hierna: [vennootschap naar Duits recht]). Per 1 juli1995 is [eiser] overgeplaatst naar [naam B.V.]. (hierna: [naam B.V.]) in de functie van Technology Manager, waarbij werd afgesproken dat de door [eiser] bij [vennootschap naar Duits recht] verworven dienstjaren beschouwd werden als bij [naam B.V.] opgebouwde dienstjaren. Per 2 september 1999 is [eiser] benoemd tot statutair directeur van [gedaagde].
2.2. [gedaagde] is de Nederlandse holdingmaatschappij van diverse werkmaatschappijen van [naam B.V.]. [naam B.V.] maakt onderdeel uit van de vennootschap naar Amerikaans recht [naam] (hierna: [vennootschap naar Amerikaans recht]). [vennootschap naar Amerikaans recht] is producent en leverancier van (chemische) materialen voor -in hoofdzaak- de bouw- en transportsector en de verwerkende industrieën, met wereldwijd 60 locaties waar circa 6000 personen werkzaam zijn. [vennootschap naar Amerikaans recht] heeft haar hoofdvestiging in [plaats] (Verenigde Staten). Een van haar regionale hoofdkantoren is gevestigd in [plaats] (België).
2.3. [naam B.V.] produceert chemicaliën voor de rubberindustrie en legt zich toe op onder meer fabricage en verkoop van chemische producten voor bandenfabrikanten en andere industriële klanten. Wereldwijd werken 600 werknemers bij [naam B.V.]. [naam B.V.] heeft haar hoofdkantoor te [plaats] (België).
2.4. [eiser] had als directielid de dagelijkse leiding over [gedaagde]. Daarnaast vervulde hij sinds 2006 de rol van Global Manager ESH, in welke functie hij wereldwijd verantwoordelijk was voor de afdeling Environment, Safety & Health (ESH). Het vaste basissalaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 11.443,-- bruto per maand (inclusief vakantietoeslag).
2.5. [gedaagde] was vanaf 1995 aanvankelijk een 50/50 % joint venture tussen [vennootschap naar Duits recht] en [vennootschap naar Amerikaans recht]. Begin 2007 zijn alle aandelen in [gedaagde] in handen gekomen van [vennootschap naar Amerikaans recht].
2.6. [vennootschap naar Amerikaans recht] heeft vervolgens bij [naam B.V.] een reorganisatie doorgevoerd . In mei 2007 heeft [vennootschap naar Amerikaans recht] het besluit genomen dat de resterende activiteiten van [gedaagde] niet langer het aanblijven van een fulltime algemeen directeur rechtvaardigen en dat [de locatie] vanuit het hoofdkantoor in België kon worden aangestuurd. Dit had tot gevolg dat de functie van [eiser] als algemeen directeur van [gedaagde] kwam te vervallen.
[vennootschap naar Amerikaans recht] heeft voorts besloten om de ESH afdeling, die door de integratie van [gedaagde] aanzienlijk werd uitgebreid, in verschillende regio’s in te delen. Hierdoor kwam de positie van [eiser] als wereldwijd hoofd ESH voor [naam B.V.] te vervallen. [vennootschap naar Amerikaans recht] heeft aan [eiser] aangeboden om met behoud van zijn salaris Hoofd ESH van Europa te worden.
[eiser] heeft dit aanbod van de hand gewezen. [gedaagde] heeft getracht tot een minnelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] te komen, waarbij telkens aan [eiser] een vergoeding is aangeboden. Partijen hebben over de aan [eiser] te betalen vergoeding geen overeenstemming bereikt.
2.7. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde] d.d. 13 september 2007 is [eiser] om financieel-economische redenen als statutair directeur van [gedaagde] ontslagen, onder gelijktijdige opzegging van de met [eiser] gesloten arbeidsovereenkomst en is aan [eiser] een vergoeding van
€ 300.000,-- (bruto) toegekend.
2.8. Uitbetaling van voormeld bedrag heeft nog niet plaats gevonden.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert -na vermeerdering van eis- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht zal verklaren dat het door [gedaagde] aan [eiser] verleende ontslag kennelijk onredelijk is,
b. [gedaagde] zal veroordelen om bij wege van schadevergoeding aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.012.500,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
c. [gedaagde] zal veroordelen om ter zake van buitengerechtelijke kosten aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.500,--, althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
d. voor recht zal verklaren dat het ontslag onregelmatig is en [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan [eiser] van € 68.658,--,
e. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de jaarlijkse bonus over 2007, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2008, althans vanaf 5 maart 2008 tot de voldoening,
f. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Op hetgeen [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vorderingen van [eiser] zal afwijzen, met zijn veroordeling in de kosten van het geding, waaronder de door [gedaagde] gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 11.395,-- (exclusief BTW).
4.2. Op het verweer van [gedaagde] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. [eiser] heeft zijn stelling dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag gegrond op de stelling dat -in aanmerking nemende de bestaande mogelijkheden voor hem om ander passend werk te vinden en de door [naam B.V.] getroffen voorziening- de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde].
5.2. [eiser] heeft weliswaar in zijn akte van 16 juli 2008 nog aangevoerd dat het ontslag ook kennelijk onredelijk is omdat er in principe geen bedrijfseconomische omstandigheden waren die [gedaagde] tot het ontslag van [eiser] noopte, omdat [gedaagde] hem met een beetje goede wil binnen de organisatie een qua functie, salaris en arbeidsvoorwaarden vergelijkbare functie had kunnen aanbieden, maar de rechtbank leest hierin -mede gelet op het tot en met dupliek gevoerde partijdebat- niet een beroep op een opzegging van de arbeidsovereenkomst onder opgave van een voorgewende of valse reden. Het functioneren van [eiser] staat immers niet ter discussie evenmin als het feit dat [gedaagde] op instigatie van [vennootschap naar Amerikaans recht] door financiële omstandigheden genoodzaakt was een reorganisatie door te voeren, waarbij de functie van [eiser] kwam te vervallen. Het debat van partijen heeft zich toegespitst op de vragen of de door [gedaagde] aan [eiser] aangeboden alternatieve functie passend was en of de aangeboden ontslagvergoeding redelijk was. Ook al zou de rechtbank [eiser] volgen in zijn standpunt dat dit niet het geval is, dan zou dit niet tot het oordeel leiden dat het ontslag is gegeven onder opgave van een voorgewende of valse reden. Daarbij komt dat [eiser] niet heeft gesteld welke andere in zijn ogen passender alternatieve functie [gedaagde] hem had kunnen en daarom moeten aanbieden.
5.3. Vooropgesteld wordt dat blijkens de wetsgeschiedenis met “kennelijk” wordt bedoeld dat de onredelijkheid voor een ieder duidelijk moet zijn.
5.4. De rechtbank leest in de stellingen van [eiser] het verwijt dat [gedaagde] in redelijkheid niet van hem kon vergen dat hij de aangeboden alternatieve functie accepteerde en dat het onder die omstandigheden kennelijk onredelijk is om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
5.5. Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. De werknemer is daarbij in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarover moet tussen hen overeenstemming worden bereikt, in verband waarmee de voor de werkgever en de werknemer over en weer uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichtingen van belang zijn (Hoge Raad 11 juli 2008, RvdW 2008, 725).
5.6. [eiser] heeft niet betwist dat de financiële positie van [vennootschap naar Amerikaans recht] in 2007 niet rooskleurig was. [eiser] heeft zelf gesteld dat [vennootschap naar Amerikaans recht] in 2007 in surséance van betaling verkeerde. [eiser] heeft niet gesteld dat [vennootschap naar Amerikaans recht]/ [gedaagde] in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om in het kader van de reorganisatie zijn tot dan toe vervulde functie te laten vervallen.
5.7. [eiser] acht de door [gedaagde] aan hem aangeboden alternatieve functie niet passend. [eiser] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het nieuwe werkgebied zou slechts de productielocaties in Europa omvatten terwijl zijn werkzaamheden praktisch beperkt zouden worden tot het aspect safety. Hij zou geen deel meer uitmaken van het zogenaamde ARA (“Anti-Reversion-Agent”) businessteam en geen leiding meer geven aan het REACH (registratie van chemische producten in Europa) project. Hij zou ook niet meer verantwoordelijk zijn voor / belast zijn met de dagelijkse leiding van de vestiging van [gedaagde] in [plaats] en ook geen directeur meer van [gedaagde] zijn. Hij zou zijn werkzaamheden in een (kleine) plaats, die bijna 260 kilometer van zijn woonplaats ligt, moeten gaan verrichten. De alternatieve functie betekent tot slot een behoorlijke financiële aderlating, omdat hij in het kader van zijn nieuwe functie geen aanspraak meer kan maken op de zogenaamde long term bonus (lange termijn bonus), die eens in de drie jaar werd uitgekeerd. [eiser] zou er in de nieuwe functie qua inkomen per jaar € 200.000 op achteruit gaan.
5.8. Het mag zo zijn dat de door [gedaagde] aan [eiser] aangeboden functie een andere inhoud had dan voorheen alsmede dat het geografisch werkgebied van [eiser] beperkt wordt tot Europa, maar naar het oordeel van de rechtbank kan -mede gelet op de inhoud van het door [gedaagde] als productie 2 overgelegde functieprofiel- niet gezegd worden dat de nieuwe functie objectief als (veel) minder betekenisvol dient te worden gekwalificeerd. In de nieuwe functie zou [eiser] wederom een managementpositie innemen op een -gegeven het feit dat bij [vennootschap naar Amerikaans recht] en [naam B.V.] met chemische materialen wordt gewerkt- belangrijk terrein (ESH), dat voorheen ook onder de verantwoordelijkheid van [eiser] viel. De ESH afdeling van [vennootschap naar Amerikaans recht] betreft -naar [gedaagde] onweersproken heeft gesteld- bovendien een organisatie die zes keer zo groot is dan die van [gedaagde]. [eiser] zou in de nieuwe functie direct leiding geven aan een team van 30 personen, van wie er 10 direct aan hem zouden rapporteren. In zijn totaliteit bezien kan dan ook niet gezegd worden dat het gewicht van de aangeboden functie, ondanks de geografische beperking, (aanzienlijk) lichter is dan de functie die [eiser] bij [gedaagde] heeft vervuld. Het gewicht van de door [vennootschap naar Amerikaans recht] aangeboden nieuwe functie wordt onderstreept door het feit dat [vennootschap naar Amerikaans recht] aan [eiser] hetzelfde bruto basis maandsalaris heeft aangeboden als [eiser] destijds in zijn toenmalige functie bij [gedaagde] verdiende. Vast staat dat [vennootschap naar Amerikaans recht] aan [eiser] tevens naast behoud van zijn anciënniteit, dezelfde emolumenten en dezelfde korte termijn bonusregeling heeft aangeboden dan [eiser] bij [gedaagde] had.
5.9. Met betrekking tot de door [eiser] vermelde werkzaamheden ten behoeve van het ARA-project en het REACH-project heeft [gedaagde] gesteld dat het hierbij gaat om deelname aan internationale teams van [naam B.V.] alsmede dat het geen op zichzelf staande functies betreft. [gedaagde] heeft de door [eiser] bij conclusie van repliek gegeven vergelijking tussen de oude functie bij [gedaagde] en de nieuwe aangeboden functie bij [vennootschap naar Amerikaans recht] zeer gemotiveerd weersproken. [eiser] is op bedoelde uitgebreide toelichting van [gedaagde] in zijn akte van 16 juli 2008 niet meer ingegaan, ofschoon zijn reactie in die akte veel verder strekte dan gerechtvaardigd was naar aanleiding van de door [gedaagde] bij conclusie van dupliek overgelegde producties. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] thans niet langer gemotiveerd weerspreekt dat de aangeboden functie passend was. [gedaagde] heeft erkend dat [eiser] in zijn nieuwe functie niet meer uitvoerend lid zal zijn van bedoelde projectteams. [gedaagde] heeft daar echter aan toegevoegd dat [eiser] als Hoofd ESH Europa wel verantwoordelijk zou zijn geweest voor de uitvoering en het toezicht op bedoelde projecten. Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] in zijn nieuwe functie geen tijd over zou hebben gehad om bedoelde projecten er naast te doen. Een en ander is door [eiser] niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het feit dat [eiser] niet meer actief kan deelnemen aan bedoelde projecten mag door hem als een verarming van zijn werk worden gevoeld, daarmee is niet gezegd dat het aanbod van [gedaagde] om die reden van de hand mocht worden gewezen. Het is immers onvermijdelijk dat bij verval van een oude functie een alternatieve functie niet (geheel) dezelfde werkzaamheden zal bevatten, of het daarbij nu om hoofdtaken dan wel om nevenwerkzaamheden gaat. Bovendien geldt dat in een dergelijk geval van een werknemer als [eiser] enige flexibiliteit mag worden verwacht.
5.10. [eiser] verrichtte voorheen zijn werkzaamheden vanuit [plaats]. Die plaats ligt aanzienlijk dichter bij zijn [woonplaats] dan [plaats] (dat op 20 kilometer van [plaats] ligt). [eiser] heeft echter niet betwist dat hij in zijn toenmalige functie gemiddeld 30% van zijn werktijd in het buitenland verbleef, onder meer in [plaats] (het hoofdkantoor van [naam B.V.]). Daarenboven heeft [gedaagde] aangevoerd dat het bezwaar van de langere reistijd te ondervangen zou zijn geweest door op kosten van [vennootschap naar Amerikaans recht] in [plaats] een appartement voor [eiser] te huren en [eiser] toe te staan thuis te werken. [eiser] heeft overigens niet weersproken dat hij, toen met hem werd gesproken over een nieuwe functie, het argument van de langere reistijd destijds niet als mederedengevend voor het afwijzen van die functie naar voren heeft gebracht.
5.11. De -winstafhankelijke- lange termijn bonus is -anders dan uit de stellingen van [eiser] voortvloeit- geen vast inkomensbestanddeel. De arbeidsovereenkomst vermeldt deze bonus niet. Bovendien vermeldt de door [eiser] als productie 6 overgelegde en door hem ondertekende brief van [naam B.V.] aan hem met betrekking tot het long term benefit plan over 2003-2005 en het annual benefit plan over 2003 d.d. 9 april 2003: “The participant acknowledges that a potential award is not a quaranteed element of the total remuneration package and employment relationship. At all times, the company may decide not to grant an award, extend an existing, or launch a new Benefit Plan. This decision cannot be considered a unilateral change of an employment condition, even if the participant has received one or more awards in the past.” Dezelfde passages komen ook voor in de door [eiser] als productie 8 overgelegde brief van [naam B.V.] d.d. 8 juni 2004 met betrekking tot de lange termijn bonus over 2004-2006 en de bonus over het jaar 2004. Daarbij komt dat [gedaagde] heeft gesteld dat zij na de in maart 2007 ondermeer aan [eiser] uitgekeerde lange termijn bonus over de periode 2004-2006, welke bonus voor [eiser] uitkwam op een bedrag van € 660.000,- bruto (ruim 5 jaarsalarissen), heeft besloten bedoelde regeling niet voort te zetten. Dit is door [eiser] in het licht van voormelde producties en na te melden brief van 17 juli 2007 niet voldoende gemotiveerd tegengesproken. Om die reden is de stelling van [eiser] dat hij in de nieuwe functie geen aanspraak zou hebben op een lange termijn bonus en dat de nieuwe functie daarom een forse inkomensachteruitgang betekende geen valide argument om de nieuwe functie van de hand te wijzen. Immers, indien [eiser] bij [gedaagde] in dienst zou zijn gebleven in zijn toenmalige functie had hij evenmin in de toekomst vooruitzicht gehad op een lange termijn bonus. Opgemerkt wordt nog dat dit temeer waarschijnlijk is nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [vennootschap naar Amerikaans recht], sinds 2007 100% aandeelhouder van [gedaagde], geen lange termijn bonus kent en vooralsnog ook niet voornemens is die bonus, naast de ook bij [vennootschap naar Amerikaans recht] bestaande jaarlijkse bonus, in te voeren. Een en ander vindt zijn bevestiging in de door [gedaagde] bij conclusie van dupliek als productie 2 overgelegde brief van [vennootschap naar Amerikaans recht] aan [eiser] d.d. 17 juli 2007.
5.12. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [vennootschap naar Amerikaans recht] / [gedaagde] aan [eiser] zowel qua inhoud als qua salaris een passende alternatieve functie heeft aangeboden. Voor de stelling van [eiser] dat [vennootschap naar Amerikaans recht]/ [gedaagde] van het begin af aan doelbewust naar een beëindiging van het dienstverband heeft gestreefd omdat men donders goed wist dat het aanbod gezien alle facetten daarvan voor [eiser] zoveel stappen terug betekende dat hij een dergelijk aanbod niet zou aanvaarden, is in de ten processe gebleken feiten en omstandigheden geen steun te vinden. [eiser] heeft door die nieuwe functie niet te accepteren het einde van zijn relatie met [vennootschap naar Amerikaans recht]/[gedaagde] dan ook aan zichzelf te wijten. Dit klemt te meer nu [eiser] zelf heeft aangegeven zijn kansen op een (qua salaris) vergelijkbare functie elders niet rooskleurig in te schatten.
5.13. Indien [gedaagde] niet zou hebben besloten om aan [eiser] een bedrag van € 300.000,-- toe te kennen vanwege onder meer het verlies van zijn baan, zou daar waar geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag [eiser] in zoverre geen aanspraak op schadevergoeding hebben kunnen maken. Hooguit zou [eiser] in dat geval aanspraak hebben gehad op een gefixeerde schadevergoeding omdat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, zonder inachtneming van de voor haar geldende opzegtermijn. Immers, ofschoon het ontslag van [eiser] als statutair directeur tevens het einde van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] betekent, wil dit niet zeggen dat ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn niet in acht genomen zou behoeven te worden. Voor [eiser] is blijkens de door hem als productie 2 overgelegde in 1995 afgesloten arbeidsovereenkomst (welke overeenkomst is gesloten onder de voor 1 april 1997 geldende arbeidsrechtelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek) afgeweken van de wettelijk voor hem geldende opzegtermijn van een maand als vermeld in artikel 7:672 lid 3 BW (welke bepaling onmiddellijke werking heeft). Daar waar op grond van de arbeidsovereenkomst voor [eiser] een opzegtermijn van 3 maanden gold, brengt het bepaalde in artikel 7:672 lid 6 BW met zich dat voor [gedaagde] een opzegtermijn van zes maanden geldt, nu hierdoor is voldaan aan de eis dat bij afwijking van de in lid 3 van dat artikel vermelde termijn de voor de werkgever geldende opzegtermijn niet korter mag zijn dan het dubbele van die voor de werknemer. De rechtbank ziet -ook al zijn haar ook andersluidende rechterlijke uitspraken bekend- geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van de regering (kenbaar uit Kamerstukken II 1998/99, 26257 nr. 12, bladzijde 14 ) dat afwijkingen in strijd met het nieuwe recht nietig zijn en dat in plaats daarvan de wettelijke opzegtermijnen gelden. [eiser] heeft op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 2, juncto artikel 7:677 lid 4, juncto artikel 7:680 BW in beginsel jegens [gedaagde] aanspraak op een schadevergoeding, gelijk aan zes bruto maandsalarissen (€ 68.658,--), vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [eiser] in beginsel aanspraak op de bonus over 2007, waarbij [eiser], die spreekt over een aan de managers van [naam B.V.] uitgekeerd substantieel bedrag aan bonussen, niet duidelijk heeft gemaakt om welk exact bedrag het gaat. Uitgaande van de over de laatste 5 jaar gemiddeld uitgekeerde bedragen zou in deze -veronderstellenderwijze- kunnen worden uitgegaan van een bedrag van afgerond € 36.000,-- bruto.
5.14. Indien [gedaagde] aan [eiser] geen schadevergoeding zou hebben aangeboden, zou de rechtbank dan ook tot een aanzienlijk lagere schadevergoeding zijn gekomen dan het door [gedaagde] -nog steeds- aangeboden bedrag. In de gegeven omstandigheden komt de door [naam B.V.] aan [eiser] aangeboden schadevergoeding van een bedrag van € 300.000,-- dan ook meer dan redelijk voor. Dit wordt niet anders indien daarbij de stelling van [eiser] wordt betrokken dat het feit dat zijn arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd door hem als zeer diffamerend wordt ervaren en dat de buitenwereld aan een dergelijk ontslag de conclusie zal verbinden dat hij niet goed heeft gefunctioneerd, terwijl het tegendeel het geval is.
5.15. Een verklaring voor recht dat het aan [eiser] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, zal op grond van het vorenoverwogene wegens ondeugdelijke grondslag niet worden gegeven. Daar waar de aan [eiser] toekomende schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de wettelijke opzegtermijn is verdisconteerd in de door [gedaagde] aangeboden vergoeding, heeft [eiser] geen rechtens te respecteren belang bij een verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig is, zodat ook in zoverre afwijzing dient te volgen.
5.16. [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 300.000,--. [gedaagde] zal niet worden veroordeeld om over dat bedrag de wettelijke rente te vergoeden vanaf de dag der dagvaarding. Immers, [gedaagde] heeft voormeld bedrag buiten rechte aangeboden en [eiser] heeft aan [gedaagde] ondanks een daartoe strekkende vraag niet aangegeven op welke wijze (in een stamrecht of na inhouding van belastingen en premies) hij de aangeboden vergoeding wenste te ontvangen, zodat [eiser] [gedaagde] heeft verhinderd om haar aanbod gestand te doen. Dat [gedaagde] aan betaling de voorwaarde zou hebben verbonden dat [eiser] zou verklaren dat [gedaagde] middels betaling van dit bedrag jegens hem finaal gekweten was, is door [gedaagde] gemotiveerd tegengesproken. Bedoelde stelling van [eiser] vindt geen steun in het door [gedaagde] als productie 6 overgelegde ontslagbesluit. [eiser] heeft op dit punt geen bewijs aangeboden. De wettelijke rente zal dan ook eerst verschuldigd zijn op een tijdstip als na te melden.
5.17. Gelet op het vorenstaande is er voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen deugdelijke grondslag. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.18. Het vorenoverwogene brengt met zich dat [eiser] in het kader van de onderhavige procedure dient te worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij in de kosten van het geding veroordeeld dient te worden.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 4.732,00
- salaris procureur € 11.238,50 (3,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 15.970,50
5.19. [gedaagde] heeft weliswaar tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar anders dan dat dit het geval is ten aanzien van een vordering strekkende tot een proceskostenveroordeling, is voor een veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke kosten een reconventionele vordering vereist. Nu [gedaagde] een dergelijke vordering niet heeft ingesteld, wordt haar aanspraak op buitengerechtelijke kosten niet gehonoreerd.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 300.000,00 (driehonderdduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne voormeld bedrag aan [eiser] heeft betaald, welke wettelijke rente in dat geval ingaat met ingang van de vijftiende dag na bedoelde aanschrijving,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 15.970,50,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.