Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6282

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2205 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Beperkingen niet onderschat. Geen aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Geen aanleiding tot het instellen van een nader medisch onderzoek. .


Uitspraak

06/2205 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2006, 05/1056 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen). Datum uitspraak: 28 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 4 februari 2008 en 6 maart 2008 heeft het Uwv een gecorrigeerde Functionele Mogelijkhedenlijst en nadere rapportages van bezwaararbeidsdeskundige J.C.M. Horeman van 30 januari 2008 en 28 februari 2008 ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is op 1 september 2003 vanwege rugklachten uitgevallen uit zijn werkzaamheden als schoonmaker. 1.2. Bij besluit van 16 september 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellant op 30 augustus 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. 1.3. Bij besluit van 21 maart 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 maart 2005, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. 3.1. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is vanwege zijn rugklachten en dit (mede) onderbouwd met een rapportage van appellants behandelend neuroloog dr. S.T.F.M. Frequin van 14 februari 2008. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij zich tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts coöperatief heeft opgesteld en dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Verzocht is om appellant door een medisch deskundige te laten onderzoeken. 3.2. Namens het Uwv is ter zitting van de Raad medegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen het bij de beoordeling betrekken van de rapportage van de neuroloog Frequin van 14 februari 2008. Het Uwv ziet in de informatie, nog daargelaten dat die geen betrekking heeft op de datum in geding, geen reden om de vastgestelde beperkingen te wijzigen.Voorts is namens het Uwv ter zitting naar voren gebracht dat het niet zo zeer van belang is of appellant zich tijdens onderzoek door de verzekeringsarts al dan niet coöperatief heeft opgesteld. Appellant heeft ermee ingestemd dat de beschikbare informatie van de neuroloog en orthopedisch chirurg zou worden gebruikt voor vaststelling van de medische toestand van appellant. Uit de beschikbare informatie zijn de medische omstandigheden voldoende duidelijk geworden, zodat een eigen onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet nodig was. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling overweegt de Raad evenmin als de rechtbank aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Uit de brieven van neuroloog Frequin van 16 november 2004 en 1 december 2004 blijkt niet meer dan dat er sprake is van enige degeneratieve afwijkingen en dat er geen sprake is van een hernia. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Deze informatie heeft betrekking op de medische situatie in 2008 en hieruit kan niet worden afgeleid dat er op de datum in geding sprake was van dusdanig ernstige rugproblematiek dat appellant niet in staat kon worden geacht tot het verrichten van arbeid. 4.2. Met betrekking tot de grief van appellant dat hij niet is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank over de afwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts ter hoorzitting en ziet evenmin aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Hierbij acht de Raad van belang dat de bezwaarverzekeringsarts de beschikking had over informatie van neurologen W. van Pelt, Frequin en orthopedisch chirurg van J.A.C. Zijl, waaruit steeds naar voren is gekomen dat geen sprake was van een hernia, maar van enige degeneratieve afwijkingen. Appellant heeft ten aanzien van deze klachten geen andere informatie naar voren gebracht. Onder deze omstandigheden acht de Raad het aanvaardbaar dat de bezwaarverzekeringsarts heeft afgezien van lichamelijk onderzoek. 4.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding tot het instellen van een nader medisch onderzoek. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Nu het besluit pas in de fase van het hoger beroep deugdelijk is gemotiveerd, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen maar tevens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Dit betekent tevens dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. 6. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad termen aanwezig te achten om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Raad van bestuur van het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep.Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008. (get.) R.C. Stam. (get.) W.R. de Vries. JL