Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6301

Datum uitspraak2008-08-18
Datum gepubliceerd2009-07-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/5194 RWNL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het systeem van die wet bestaat de bevoegdheid tot het intrekken van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend ook in het geval van eisers, waarin de op te geven nationaliteit niet de nationaliteit is welke eisers bij hun geboorte hadden.


Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 07/5194 RWNL UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [A], eiser, en [B], eiseres, beiden wonende te [woonplaats], en De minister van Justitie, verweerder. I Ontstaan en loop van het geding Bij besluiten van 30 januari 2007 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het Koninklijk Besluit van 29 augustus 2002, nummer [nummer], voor zover daarbij aan eisers het Nederlanderschap is verleend, ingetrokken. Tegen deze besluiten is door eisers bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 8 juni 2007 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 12 juli 2007 beroep ingesteld. De zaak is op 10 juni 2008 ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H. de Voer, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. [C]. II Motivering 1. De feiten 1.1 Op 17 juli 1995 hebben eisers, echtelieden en beiden sedert hun geboorte in 1951 in het bezit van de Argentijnse nationaliteit en sedert 1989 in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit, zich in verband met hun vestiging in Nederland ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente [woonplaats]. 1.2 Op 22 mei 2002 hebben eisers Hare Majesteit de Koningin verzocht hen de Nederlandse nationaliteit te verlenen. 1.3 Op 25 juli 2002 hebben eisers ieder voor zich door ondertekening van een daartoe strekkende verklaring, zich bereid verklaard op eerste aanvraag van de Staatssecretaris van Justitie stappen te doen die ertoe leiden dat de Amerikaanse nationaliteit, die eisers op dat moment bezaten, wordt verloren. 1.4 Bij Koninklijk Besluit van 29 augustus 2002 is aan eisers het Nederlanderschap verleend. Bij brieven van 17 september 2002 heeft verweerder eisers verzocht binnen drie maanden een originele verklaring van de autoriteiten toe te zenden waaruit blijkt dat eisers afstand hebben gedaan van hun oorspronkelijke nationaliteit, dan wel een origineel bewijs dat de betreffende autoriteiten een verzoek tot afstand van eisers hebben ontvangen. 1.5 Bij brieven van 15 januari 2003 heeft verweerder, onder verwijzing naar gelijkluidende verzoeken gedateerd op 16 december 2002, eisers verzocht om binnen één maand de originele verklaring, dan wel een origineel bewijs als hiervoor bedoeld, over te leggen. Bij brieven van 8 februari 2005 is dit verzoek herhaald. 1.6 Bij brief van 15 februari 2005 heeft eiser verweerder laten weten dat het Amerikaans burgerschap van hem en zijn echtgenote is geannuleerd in verband met het feit dat zij gedurende een periode langer dan vijf jaar buiten de Verenigde Staten van Amerika hebben gewoond. Bij brieven van 3 december 2005 heeft verweerder eisers erop gewezen dat een verblijf van meer dan vijf jaar buiten de Verenigde Staten van Amerika niet langer leidt tot het verlies van het Amerikaans burgerschap en nogmaals verzocht om overlegging, binnen zes weken, van de originele verklaring van de Amerikaanse autoriteiten waaruit blijkt dat eisers afstand hebben gedaan van hun oorspronkelijke nationaliteit, of een bewijs waaruit blijkt dat de verzoeken tot het doen van afstand bij de Amerikaanse autoriteiten in behandeling zijn. Bij brief van 31 maart 2006 heeft verweerder eisers nogmaals in de gelegenheid gesteld binnen twee maanden de gevraagde stukken over te leggen, onder de mededeling dat bij het uitblijven van de ontvangst van de stukken de procedure tot het intrekken van de Nederlandse nationaliteit zal worden gestart. 1.7 In reactie op de brief van 31 maart 2006 hebben eisers verweerder laten weten zich op het standpunt te stellen dat zij niet gehouden zijn hun Amerikaanse nationaliteit op te geven. 1.8 Bij brieven van 27 juni 2006 heeft verweerder eisers op de hoogte gesteld van zijn voornemen om het besluit van 29 augustus 2002, waarbij aan eisers het Nederlanderschap is verleend, in te trekken. 1.9 Bij brief van 5 juli 2006 hebben eisers schriftelijk hun zienswijze gegeven. Op 28 september 2006 hebben eisers de gelegenheid gehad hun zienswijze toe te lichten. 1.10 Bij besluit van 30 januari 2007 heeft verweerder het Koninklijk Besluit waarbij aan eisers het Nederlanderschap is verleend ingetrokken. 2. Standpunten van partijen 2.1 Eisers stellen dat zij niet verplicht zijn om afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Zij hebben erop gewezen dat in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is bepaald dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren gaat door intrekking door verweerder van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen. Eisers stellen dat de Argentijnse nationaliteit en niet de Amerikaanse nationaliteit hun oorspronkelijke nationaliteit is en beroepen zich daarbij op de betekenis die aan het woord oorspronkelijk toekomt volgens Van Dale, namelijk van de oorsprong af, van den beginne af. Hierbij beroepen eisers zich op de arresten van de Hoge Raad van 27 september 1996, NJ 1997/ 624 en 26 mei 2006, NJ LJN AA5951, waarin dit college heeft bevestigd dat wettelijke bepalingen die verlies van Nederlanderschap kunnen veroorzaken, restrictief moeten worden uitgelegd, alsmede op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2006, LJN AZ4027, waarin de Afdeling uitspreekt dat de tekst van de wet als uitgangspunt genomen dient te worden. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat van hem niet kan worden geëist dat hij afstand doet van zijn Amerikaanse nationaliteit, omdat hij ten tijde van de verkrijging van het Nederlanderschap was gehuwd met een Nederlandse, hiertoe heeft eiser zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2007, LJN BA2924. Eiser stelt tenslotte dat er gronden zijn om niet over te gaan tot intrekking van zijn Nederlanderschap, omdat eiser in verband met zijn werkzaamheden voor Shell regelmatig bepaalde plaatsen in de Verenigde Staten dient te bezoeken en dat hij hiervoor alleen als onderdaan van de Verenigde Staten de benodigde toestemming kan krijgen. 2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oorspronkelijke nationaliteit, bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ziet op de nationaliteiten, over welke de betrokkene beschikte, voordat hij de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Verweerder meent dat artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap dient te worden gelezen in samenhang met de overige bepalingen, en met name in samenhang met artikel 9, van die wet. Van een van de tekst van het artikel in kwestie afwijkende uitleg van deze bepaling is daarom geen sprake. Verweerder stelt voorts dat eisers bij hetzelfde Koninklijk Besluit en dus gelijktijdig zijn genaturaliseerd. Dat eiser zijn werk alleen als hij in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit kan blijven uitoefenen, is een omstandigheid, welke eiser zelf in zijn overwegingen had moeten betrekken, alvorens hij een verzoek tot naturalisatie deed. Eisers hebben zich bereid verklaard afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit en wisten dus dat het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit het verlies van de Amerikaanse nationaliteit met zich bracht. 3. Beoordeling 3.1 De rechtbank onderschrijft eisers stelling dat bij de uitleg van wettelijke bepalingen de tekst van die bepaling het uitgangspunt is en dat voor een van de tekst afwijkende, maar door de rechtbank redelijk bevonden uitleg van wettelijke bepalingen geen ruimte is. De rechtbank is echter van oordeel dat de in artikel 15, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap neergelegde bevoegdheid tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, niet uitsluitend bestaat indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om de nationaliteit, welke hij bij zijn geboorte heeft verkregen, te verliezen. Eisers stelling dat op taalkundige gronden met het woord “oorspronkelijk” in artikel 15, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap alleen de nationaliteit, welke de betrokkene bij zijn geboorte heeft verkregen bedoeld kan zijn, volgt de rechtbank niet. De betekenis van oorspronkelijk is volgens Van Dale’s groot woordenboek der Nederlandse taal : “het begin uitmakend van”, waarbij als synoniemen worden gegeven: “aanvankelijk, van huis uit, van origine”. Een uitleg waarbij “oorspronkelijke nationaliteit” in artikel 15, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt gelezen als de nationaliteit(en), welke de betrokkene had voor de naturalisatie tot Nederlander, is geen van de tekst van de wet afwijkende uitleg van die bepaling. De situatie voor de naturalisatie vormt dan immers de beginsituatie. Van een, vanuit een oogpunt van rechtszekerheid onaanvaardbare, extensieve interpretatie is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Hierbij wordt opgemerkt dat aan het verlies van het Nederlanderschap in het onderhavige geval zowel het opleggen van een uitdrukkelijke voorwaarde bij het besluit tot naturalisatie als een uitdrukkelijk besluit tot intrekking van het besluit tot naturalisatie voorafgaan. Tegen beide besluiten kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. 3.2 Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het systeem van die wet bestaat de bevoegdheid tot het intrekken van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend ook in het geval van eisers, waarin de op te geven nationaliteit niet de nationaliteit is welke eisers bij hun geboorte hadden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat (het handhaven van) de afstandverplichting direct verband houdt met de internationale verplichtingen van Nederland ingevolge het Verdrag betreffende de beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende de militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4), alsmede het Tweede Protocol tot wijziging van dit verdrag. De verplichting voor eisers om hun Amerikaanse nationaliteit op te geven is als voorwaarde aan het besluit tot nationalisatie van 29 augustus 2002 verbonden. De bevoegdheid tot het stellen van deze voorwaarde vindt zijn basis in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, waarin is bepaald: “het verzoek (i.e .het verzoek om naturalisatie) van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien … b. de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. ” Niet in geschil is dat het in artikel 9 handelt om de nationaliteit(en) van de te naturaliseren vreemdeling, bij geboorte verkregen of daarna. De mogelijkheid om door het stellen van een voorwaarde bij het besluit tot naturalisatie het verlies van de andere nationaliteit plaats te laten vinden na de naturalisatie tot Nederlander houdt verband met het voorkomen van statenloosheid en de eisen die sommige staten stellen bij het verlies van de nationaliteit van die staat. De vraag of zich in het individuele geval omstandigheden voordoen, in verband waarmee de afstandseis redelijkerwijs niet kan worden verlangd, dient het bestuursorgaan op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorafgaand aan het opleggen van de voorwaarde, te beantwoorden. In artikel 15, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt vervolgens het gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarde opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap gegeven. Verweerder heeft zich derhalve terecht op standpunt gesteld dat artikel 15, eerste lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap moet worden gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, onder b, van die wet. Een uitleg waarbij aan het woord “oorspronkelijk” in artikel 15, eerste lid , onder d, een beperktere betekenis toekomt dan aan het woord ‘andere” in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, verdraagt zich niet met het systeem van deze wet. 3.3 De rechtbank stelt vast dat aan eisers bij de inwilliging van het door hen gedane verzoek om naturalisatie bevoegd de voorwaarde is gesteld dat zij zich bereid verklaarden het mogelijke te zullen doen de Amerikaanse nationaliteit te verliezen. Tegen het opleggen van de voorwaarde hebben eisers geen rechtsmiddelen aangewend en eisers hebben zich uitdrukkelijk bereid verklaard het mogelijke te doen om de Amerikaanse nationaliteit te verliezen. Niet betwist is dat eisers na de naturalisatie tot Nederlander geen pogingen hebben gedaan de Amerikaanse nationaliteit te verliezen. Verweerder was derhalve bevoegd om tot intrekking van het besluit tot naturalisatie over te gaan. 3.4 Met betrekking tot de stelling dat eiser vanaf het moment van verkrijging van het Nederlanderschap door eiseres gehuwd was met een Nederlandse, met als gevolg dat op grond van het bepaalde in artikel 9, tweede lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap de afstandeis niet aan hem gesteld kan worden, overweegt de rechtbank het volgende. Eisers zijn beiden bij Koninklijk Besluit van 29 augustus 2002, nummer [nummer], tot Nederlander genaturaliseerd. Dit besluit is bij besluit van 30 januari 2007, voor wat betreft de naturalisatie van eisers, ingetrokken. Dit is een gelijktijdige naturalisatie en intrekking van de naturalisatie, waarbij het eisers niet vrij staat een (fictieve) volgorde in tijd van naturalisatie aan te brengen. Eiser kan zich niet beroepen op de afwezigheid van een afstandverplichting in verband met een huwelijk met een Nederlandse, zoals de verweerder in de zaak HR 13 juli 2007 dat wel kon, omdat, anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval, hier geen sprake is van een tot Nederlandse genaturaliseerde echtgenote, aan wie de afstandseis niet gesteld kon worden. Door de gelijktijdige naturalisatie van eisers en het gelijktijdig verlies van het Nederlanderschap van eisers is nooit sprake geweest van een situatie, waarin eiser als vreemdeling gehuwd was met een Nederlandse echtgenote, waardoor hij bij naturalisatie aanspraak zou kunnen maken op de uitzonderingsbepaling van artikel 9, tweede lid, onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. 3.5 Eiser heeft bij zijn verzoek om naturalisatie niet gemeld dat hij als gevolg van zijn werk moet kunnen beschikken over de Amerikaanse nationaliteit. Hierdoor is met deze omstandigheid geen rekening gehouden bij de vraag of de afstandseis redelijkerwijs aan eiser gesteld kon worden. Dit dient voor rekening van eiser te blijven. 3.6 Vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond behoort te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.