Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6305

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2559 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldig medische onderzoek naar de belastbaarheid van appellante. Beperkingen niet onderschat. Met betrekking tot de verleende ontheffing van de sollicitatieplicht in het kader van de WWB overweegt de Raad dat deze ontheffing niet van (doorslaggevende) betekenis is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, nu daarvoor andere criteria gelden dan die welke bij het verlenen van bedoelde ontheffing een rol hebben gespeeld. Geschiktheid geselecteerde functies.


Uitspraak

07/2559 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 maart 2007, 06/5550 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 november 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008, waar appellante met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is bewakingsassistent geweest voor 32 uur per week en is op 26 maart 2001 uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 17 augustus 2005 onderzocht door de arts N. Overmars die in een rapport van dezelfde datum heeft vastgesteld dat appellante als gevolg van haar psychische klachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige H. Hoekstra in zijn rapport van 16 september 2005 tot de conclusie gekomen dat appellante nog geschikt is voor een aantal functies en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 15 tot 25%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit van 19 september 2005 meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 17 november 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij nadere medische informatie ingebracht. 2.2. Op 22 mei 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts B.C.M. Admiraal rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van de arts Overmars heeft onderschreven. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2006 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellante haar in bezwaar naar vorengebrachte gronden herhaald. Daarnaast heeft zij er op gewezen, onder verwijzing naar een verklaring van een psychiater en een rapport van Argonaut Advies, dat zij in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) ontheven is van de verplichting om te solliciteren. 3.2. Het Uwv heeft in beroep nog een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde overgelegd, waarin de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies nader is gemotiveerd. 3.3. De rechtbank heeft zich met de medische component van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit echter vernietigd omdat naar het oordeel van de rechtbank het Uwv pas door middel van het in beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Diergaarde de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies in voldoende mate heeft aangetoond. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen over de proceskosten en het griffierecht. 4.1. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft zij dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure. 4.2. Van de zijde van het Uwv is in hoger beroep nog een rapport d.d. 5 juli 2007 van de voornoemde bezwaarverzekeringsarts Admiraal overgelegd. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. Naar het oordeel van de Raad is een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden Uwv-artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig is geweest. De Raad is van oordeel dat de stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen in voldoende mate door het Uwv is weerlegd, onder meer door middel van het in hoger beroep overgelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts Admiraal waarin is gereageerd op het rapport van Argonaut. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Met betrekking tot de aan appellante verleende ontheffing van haar sollicitatieplicht in het kader van de WWB overweegt de Raad dat deze ontheffing niet van (doorslaggevende) betekenis is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO, nu daarvoor andere criteria gelden dan die welke bij het verlenen van bedoelde ontheffing een rol hebben gespeeld. 5.2. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. 5.3. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008. (get.) R.C. Stam. (get.) W.R. de Vries. JL