
Jurisprudentie
BG6321
Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3579 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3579 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beëindiging ZW-uitkering. Schending hoorplicht. In stand laten rechtsgevolgen door rechtbank. Voldoende zorgvuldig onderzoek.
Uitspraak
07/3579 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2007, 06/3157 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft D. Molin, wonende te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2008.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk twee dagen per week werkzaam als verkoopster bij de Hema. Zij is op 22 juni 2006 wegens surmenageklachten en klachten van huiduitslag uitgevallen voor haar werk en naar aanleiding hiervan is haar ziekengeld toegekend.
1.2. Appellante heeft op 18 augustus 2006 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts, die haar per 25 augustus 2006 hersteld verklaarde. Bij besluit van 18 augustus 2006 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 25 augustus 2006 geen recht meer had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
2.2. Appellante heeft tegen het besluit van 18 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan is appellante op 29 september 2006 gezien door een bezwaarverzekeringsarts, die geen reden zag om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts maar niettemin nog inlichtingen heeft gevraagd aan de behandelend gynaecoloog.
3. Bij besluit van 4 oktober 2006 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2006 ongegrond verklaard.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij - samengevat - overwogen dat appellante wel een uitnodiging had ontvangen voor een spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts, maar dat daarbij niet was aangegeven dat dit spreekuur tevens als hoorzitting zou dienen. Naar het oordeel van de rechtbank was hier sprake van schending van de hoorplicht, zoals geformuleerd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In aanmerking nemend dat de bezwaarverzekeringsarts bij brief van 29 september 2006 de behandelend gynaecoloog om nadere informatie had verzocht – te verstrekken voor 15 oktober 2006 – achtte de rechtbank het tevens onzorgvuldig dat het Uwv op 4 oktober 2006 het bestreden besluit heeft afgegeven zonder deze termijn af te wachten.
4.2. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende aanleiding geven om te oordelen dat het Uwv de medische belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank achtte hierbij van belang dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellante persoonlijk op het spreekuur hebben gezien en dat zij allebei een lichamelijk en oriënterend onderzoek hebben uitgevoerd. Daarbij is, aldus de rechtbank, het hele klachtenpatroon van appellante in beschouwing genomen en zijn de beschikbare medische gegevens beoordeeld, terwijl appellante geen nadere informatie had ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij op 25 augustus 2006 niet geschikt was voor haar arbeid.
4.3. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen het onder 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank.
5.1. De Raad ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden voor het oordeel dat de rechtbank geen gebruik had mogen maken van de in artikel 8:72, derde lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot haar oordeel hebben gebracht. Het rapport van de betrokken verzekeringsarts van 18 augustus 2006 geeft naar het oordeel van de Raad blijk van een voldoende zorgvuldig onderzoek. Bij dat onderzoek is een uitvoerige anamnese afgenomen en vastgesteld dat appellante geen huiduitslag meer had en dat de klachten verder voldoende waren afgenomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante eveneens op het spreekuur gezien en een medisch onderzoek verricht, waarbij geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen. De door appellante in hoger beroep overgelegde brieven van de haar behandelend gynaecoloog bevatten geen medische gegevens die erop wijzen dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding verkeerd hebben beoordeeld. Ook de verder nog overgelegde gegevens vormen geen reden voor een ander oordeel.
5.2. Aan het beroep op artikel 6 en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gaat de Raad voorbij, nu dit niet is onderbouwd. Ook de overige door appellante opgeworpen, maar niet nader geadstrueerde, grieven slagen niet.
5.3. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL