Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6322

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/801512-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schiphol; invoer cocaine; Richtlijnen; straftoemeting; (voorwaardelijk) opzet op gehele hoeveelheid. De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden gevorderd. De rechtbank zal de officier van justitie in zijn eis niet volgen, nu deze hoger is dan de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank vindt – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken - de straf, die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, passend en geboden en houdt daarbij rekening met de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling zoals deze per 1 juli 2008 geldt.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/801512-08 Uitspraakdatum: 8 december 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te Curaçao, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in de PIV Breda. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: zij op of omstreeks 02 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.711,8 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank 3.1. Bewijs Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat zij op 2 september 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1.711,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding en bevindingen (dossierpagina 1.1); • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 1.1.4); • het in de wettelijke vorm opgemaakt deskundigenrapport, te weten een rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 4 september 2008. 3.3 Bewijsoverweging Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven er van uit te zijn gegaan dat ze slechts 400 gram cocaïne vervoerde en dus geen opzet te hebben gehad op de invoer van de gehele aangetroffen hoeveelheid. De rechtbank volgt verdachte daarin niet en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte zegt met ene heer [de man] afgesproken te hebben om 400 gram cocaïne naar Nederland te smokkelen. Deze man heeft de drugs in haar koffer gestopt. Verdachte heeft verklaard niet in haar tas te hebben gekeken, maar dat het haar wel was opgevallen dat de tas leeg al zwaar was. Door onder die omstandigheden die tas zonder verdere controle op de hoeveelheid daarin aanwezige cocaïne mee te nemen, heeft verdachte zich daardoor willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die tas meer verdovende middelen zou bevatten dan was afgesproken, zoals ook inderdaad het geval bleek te zijn. Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de gehele hoeveelheid in de tas aangetroffen cocaïne. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 1,7 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden gevorderd. De rechtbank zal de officier van justitie in zijn eis niet volgen, nu deze hoger is dan de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank vindt – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken - de straf, die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, passend en geboden en houdt daarbij rekening met de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling zoals deze per 1 juli 2008 geldt. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket, een instapkaart, een claimtag en een gsm-toestel, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: 33, 33a; Opiumwet: 2, 10. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. weergegeven. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: - 1.00 stk vliegticket, Martinair, 1292544689662; - 1.00 stk instapkaart, Martinair, CUR-AMS 01/09 MP662; - 1.00 stk claimtag, Martinair, 0074KL631153; - 1.00 stk gsm-toestel kl: grijs, Nokia, Nederland. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J. Candido, voorzitter, mrs. R.E.A. Toeter en mr. J. Italianer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2008. Mr. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.