Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6353

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers07/2403
Statusgepubliceerd


Indicatie

Heeft de Minister van Financiën het verzoek de Stichting NROA te erkennen als geschilleninstantie als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht terecht afgewezen?


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 07/2403-BC-NIFT Uitspraak in het geding tussen Stichting het Nationaal Register van Ongebonden Assurantietussenpersonen, te Rotterdam, eiseres (hierna ook: Stichting NROA), gemachtigde mr. J. van Broekhuijze, advocaat en bestuurder van eiseres, en de Minister van Financiën, verweerder, gemachtige mr. M.L. Batting, advocaat te Den Haag. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 24 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de Stichting NROA tegen het besluit van 9 januari 2007 houdende afwijzing van het verzoek de Stichting NROA ter erkennen als geschilleninstantie als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de Stichting NROA beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Voorts is verschenen mr. I.A.H. Oomes, werkzaam bij verweerder. 2 Overwegingen Artikel 4:17 van de Wft luidt: “1. Een beheerder, beleggingsonderneming, clearinginstelling of financiëledienstverlener draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van cliënten, consumenten of deelnemers over financiële diensten of financiële producten van de financiële onderneming. Hiertoe: a. beschikt de financiële onderneming over een interne klachtenprocedure, gericht op een spoedige en zorgvuldige behandeling van klachten; en b. is de financiële onderneming aangesloten bij een door Onze Minister erkende geschilleninstantie die geschillen behandelt met betrekking tot financiële diensten of financiële producten van de financiële onderneming, tenzij er geen zodanige geschilleninstantie is. 2. (…). 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de afhandeling van klachten en worden regels gesteld met betrekking tot de erkenning van geschilleninstanties, de behandeling van geschillen door erkende geschilleninstanties en de door erkende geschilleninstanties aan Onze Minister te verstrekken informatie.” Ingevolge artikel 43, eerste lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna; BGfo) erkent de Minister van Financiën een geschilleninstantie als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wft op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond te kunnen voldoen aan de artikelen 44 tot en met 48 van het BGfo. Artikel 44 van het BGfo luidt: “1. Een erkende geschilleninstantie draagt zorg voor de onafhankelijkheid en deskundigheid van het orgaan dat binnen haar organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van het geschil. 2. De onafhankelijkheid van het orgaan wordt voldoende gewaarborgd indien de leden: a. gedurende een jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie niet gewerkt hebben voor of enige functie bekleed hebben bij een beroepsorganisatie voor financiëledienstverleners of voor, onderscheidenlijk bij een financiëledienstverlener, ten aanzien van wiens financiële producten en financiële diensten geschillen ter behandeling aan de geschilleninstantie kunnen worden voorgelegd; en b. vanaf de aanvaarding van hun functie niet werkzaam zijn voor of enige functie bekleden bij een beroepsorganisatie voor financiëledienstverleners, of voor, onderscheidenlijk bij een financiëledienstverlener, ten aanzien van wiens financiële producten en financiële diensten geschillen ter behandeling aan de geschilleninstantie kunnen worden voorgelegd. 3. Ter waarborging van de deskundigheid van het orgaan bezit in ieder geval de voorzitter van het orgaan de hoedanigheid van meester in de rechten. 4. De bij de benoeming van een lid van het orgaan te volgen procedure is schriftelijk vastgelegd.”. Artikel 45, eerste lid, het BGfo luidt: “Een erkende geschilleninstantie beschikt over en handelt in overeenstemming met een reglement voor de behandeling van geschillen dat ten minste omvat: a. een duidelijke omschrijving van de geschillen die ter behandeling aan de geschilleninstantie kunnen worden voorgelegd; b. regels met betrekking tot het aanhangig maken van een geschil en een duidelijke omschrijving van de partijen die een geschil aanhangig kunnen maken; (…); i. regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder een geschil door middel van een verkorte schriftelijke procedure of een voorlopig oordeel kan worden afgedaan; j. regels met betrekking tot het soort regels waarop de geschilleninstantie haar beslissingen baseert; k. regels met betrekking tot de mogelijkheid dat de beslechting van een geschil resulteert in een niet-bindend advies; l. de bepaling dat de beslechting van een geschil slechts resulteert in een bindend advies indien de financiëledienstverlener daarmee uitdrukkelijk vooraf heeft ingestemd; (…) o. regels met betrekking tot de vorm, inhoud en bekendmaking van de uitkomst van het advies, bedoeld in de onderdelen k en l, waarbij in ieder geval is bepaald dat deze uitkomst, met redenen omkleed, ondertekend en schriftelijk aan partijen wordt medegedeeld; en p. indien beroep tegen een uitspraak mogelijk is, de regels met betrekking tot het mededelen van de mogelijkheid van beroep, de wijze en termijn van het instellen, alsmede de behandeling van dit beroep.”. Ingevolge artikel 47 van het BGfo draagt een erkende geschilleninstantie er zorg voor dat de behandeling van een geschil binnen een redelijke termijn wordt voltooid. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat veeleer sprake lijkt te zijn van een regeling betreffende de interne klachtenprocedure voor de afhandeling van klachten van consumenten over de dienstverlening van ongebonden assurantietussenpersonen. Ten aanzien van een dergelijke interne klachtenregeling gelden geen wettelijke voorschriften en die behoeft evenmin erkenning. Voor zover de Stichting NROA niettemin als een geschilleninstantie als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wft wenst te fungeren gelden de volgende tekortkomingen: - het feit dat de klager het recht heeft twee leden van de klachtencommissie te benoemen geeft niet alleen aanleiding te betwijfelen of de klacht binnen een redelijke termijn wordt afgedaan, maar biedt voorts op zichzelf geen garantie dat die leden ook deskundig zijn; - daar het bestuur van de Stichting NROA zelf beslist omtrent de ontvankelijkheid van klachten is in die gevallen niet voldaan aan de eis van onafhankelijkheid; - er is geen sprake van heldere procedurele regels, zoals de termijn waarbinnen een klacht kan worden ingediend en binnen welke termijn de klacht wordt afgedaan; - onvoldoende is uitgewerkt waarop de klachtencommissie haar beslissingen baseert; - niet is aangegeven onder welke voorwaarden een verkorte procedure kan worden gevolgd; - het vereiste van afdeling van de klacht binnen een redelijke termijn, brengt voorts met zich dat behandeling van het geschil telkens eindigt met een al dan niet bindend advies. De klachtencommissie zou dus ten aanzien van iedere ontvankelijke klacht tot een inhoudelijk oordeel moeten komen. De in de regeling opgenomen verwijzing naar de kantonrechter zonder tot een inhoudelijke beslissing te komen is daarmee in strijd. Verweerder heeft verder overwogen dat de Stichting NROA eerder op deze tekortkomingen is gewezen, maar heeft verzuimd haar reglement aan te passen. Verweerder heeft ten slotte de grief verworpen dat hij in strijd met diverse beginselen van behoorlijk bestuur zou hebben gehandeld door geen erkenning af te geven. De Stichting NROA heeft in beroep het oordeel van verweerder dat haar klachtenregeling niet aan de wettelijke eisen voldoet bestreden. Zij heeft voorts gesteld dat verweerder steeds de eisen aanpast en de Stichting NROA achterstelt ten opzichte van een wel erkende instantie, te weten de geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat de Vereniging het Nationaal Register van Ongebonden Assurantietussenpersonen reeds voorziet in een interne klachtenafdoening voor de aangesloten tussenpersonen. Het doel van de Stichting NROA is derhalve wel degelijk gelegen in het voorzien in het vormen van een externe geschilleninstantie. De rechtbank overweegt als volgt. Daar de Stichting NROA heeft gesteld ernaar te streven een externe klachteninstantie te vormen en dat de Vereniging het Nationaal Register van Ongebonden Assurantietussenpersonen reeds voorziet in een interne klachtenafdoening voor de aangesloten tussenpersonen, houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder terecht tot een inhoudelijke heroverweging is overgegaan en dat de Stichting NROA een belang heeft bij het instellen van beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat de klachten- en geschillenbeslechtingsregeling van de Stichting NROA op onderdelen niet voldoet aan de eisen die volgen uit de artikelen 44, 45 en 47 van het BGfo. De rechtbank volstaat hiertoe met een verwijzing naar de hierboven genoemde tekortkomingen. Dat het hier zoals de Stichting NROA ter zitting heeft aangevoerd gaat om beperkte eenvoudig te verhelpen tekortkomingen maakt dit niet anders. Reeds 18 mei 2006 heeft verweerder in zijn voornemen tot afwijzing van de aanvraag gewezen op deze gebreken. De Stichting NROA heeft deze tekortkomingen gelet op de voorliggende versie van haar klachten- en geschillenbeslechtingsregeling niet weggenomen. Verweerder was, gelet op artikel 43, eerste lid, van het BGfo, derhalve gehouden de aanvraag af te wijzen. De verdere grieven van de Stichting NROA kunnen aan bovenstaande niet afdoen. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op: 28 november 2008. Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.