
Jurisprudentie
BG6364
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2062 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2062 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. Niet gebleken is dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag onjuist is en dat geen sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO. Met name het stilzitten van het Uwv, hoe onwenselijk ook, levert geen dringende reden in die zin op.
Uitspraak
07/2062 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2007, 06/3980 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door
M.P.M. van de Lans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Bij besluit van 5 april 2004 heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die aan appellante is betaald over de periode van 1 februari 2001 tot 1 maart 2003 ad € 32.945,52 van haar teruggevorderd. Bij besluit van 6 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
5 april 2004 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daartoe, samengevat, overwogen dat vaststaat dat het teruggevorderde bedrag aan WAO-uitkering onverschuldigd is betaald, dat het Uwv in beginsel verplicht is de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, dat niet gebleken is dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag onjuist is en dat geen sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO. Met name het stilzitten van het Uwv, hoe onwenselijk ook, levert geen dringende reden in die zin op, aldus de rechtbank. De brutering van de terugvordering is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de jurisprudentie van de Raad en het beleid van het Uwv, neergelegd in de Beleidsregel terug- en invordering van 31 maart 1999 (Stcrt. 1999, 75), zoals nadien gewijzigd. De uitspraak van de Raad van 28 november 2006 (LJN AZ3437) waarop appellante zich beroept kan niet onverkort op de onderhavige zaak worden toegepast, nu die uitspraak betrekking had op een terugvorderingsbesluit in het kader van de Wet werk en bijstand waarbij het uitvoeringsorgaan een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de terugvordering.
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op 23 februari 2001 aan het Uwv heeft gemeld dat zij in februari weer voor 12 uur per week betaald werk verrichtte. Het Uwv heeft daarop veel te laat gereageerd door pas in de loop van 2003 de uitkering aan te passen. Ondanks dat zij haar uren had opgebouwd in overleg met de bedrijfsarts en bij de werkgever had gesignaleerd dat de uitkering niet werd aangepast, heeft ook de werkgever niet tijdig actie ondernomen. Appellante wijst erop dat zij over 2001, 2002 en 2003 belasting moet nabetalen. Haar bezwaren daartegen zijn gegrond verklaard, maar de zaken van 2002 en 2003 liggen nog bij de rechter. Appellante is moe van het procederen. Haar gezondheid is achteruitgegaan. Zij acht het Uwv en haar werkgever aansprakelijk en vraagt om kwijtschelding dan wel schadevergoeding.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellante geen omstandigheden aangevoerd die een dringende reden kunnen opleveren om van terugvordering af te zien. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer in de uitspraak van 25 juli 2006, LJN AY5010) gaat het bij een dringende reden om uitzonderingen waarbij door de terugvordering voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties optreden. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
5.2. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een veroordeling tot vergoeding van mogelijkerwijs door appellante geleden schade biedt artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan ook geen ruimte.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
KR