Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6368

Datum uitspraak2008-01-17
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.011.328/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

bijstandsverhaal


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 17 januari 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer […] (rekestnummer […]) van: […], wonende te […], APPELLANT, procureur: mr. B.J.C. Pleiter, t e g e n DE GEMEENTE ALKMAAR, zetelend te Alkmaar, GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de gemeente genoemd. 1.2. De man is op 26 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 mei 2007 van de rechtbank te Alkmaar, met zaak- en rekestnummer […]. 1.3. De zaak is op 5 december 2007 ter terechtzitting behandeld. 2. Het geschil in hoger beroep 2.1. Bij de bestreden beschikking is ten behoeve van de ex-echtgenote van de man: […] (verder te noemen: de vrouw) en vier kinderen van de man en de vrouw een door de man met ingang van 6 maart 2006 te betalen verhaalsbijdrage vastgesteld van € 83,92 per maand en is bepaald dat de man, ingeval van niet-tijdige betaling van hetgeen hij aan de gemeente verschuldigd is, de achterstallige bedragen ineens zal betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de man in verzuim is. Deze beschikking is gegeven op het daartoe strekkende inleidend verzoek van de gemeente. 2.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen 3. De ontvankelijkheid van het inleidend verzoek van de gemeente 3.1. De man heeft aangevoerd dat de gemeente de bevoegdheid mist om over te gaan tot verhaal, omdat de Algemene bijstandswet, waar in de artikelen 93, 102 en 103 de bevoegdheid tot verhaal was geregeld, met ingang van 1 januari 2004 is ingetrokken en nieuwe wetgeving op dit gebied - de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand - niet in werking is getreden. Deze nieuwe verhaalsbepalingen waren gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderalimentatie. Dit wetsvoorstel is echter bij brief van 9 november 2006 door de Minister van Justitie ingetrokken en nieuwe wetgeving op dit gebied is tot nog toe uitgebleven. Artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand biedt de mogelijkheid om tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61, en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet. In beginsel is geen formeel wettelijke grondslag voor de verhaalsbevoegdheid sinds 1 januari 2004; maar in ieder geval biedt sinds 9 november 2006, toen duidelijk werd dat de artikelen 56, 61 en 62 niet in werking zouden treden, artikel 13 van die invoeringswet onvoldoende wettelijke basis om tot verhaal over te gaan. Als gevolg van het ontbreken van die wettelijke basis is het verhalen van bijstand in strijd met artikel 1, Eerste Protocol, van het EVRM dat bepaalt: “iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht”. 3.2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt: Op grond van artikel 2 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand is de Algemene bijstandswet met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken. Krachtens artikel 13 van de Invoeringswet Wet Werk en Bijstand is aan de gemeente de bevoegdheid gegeven in voorkomende gevallen tot verhaal van bijstand over te gaan conform de artikelen 92, tweede en derde lid, tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet tot het tijdstip waarop de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking zijn getreden. Gelet op de formulering van artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand is het de bedoeling van de wetgever geweest om in afwachting van toekomstige wetgeving de gemeente tijdelijk de bevoegdheid te geven te blijven verhalen overeenkomstig de artikelen van de voormalige Algemene bijstandswet. In het midden kan blijven of de inwerkingtreding van de artikelen 56, 61 en 62 van de Wet werk en bijstand afhankelijk was van de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderalimentatie, omdat de inwerkingtreding van bedoelde artikelen ook gekoppeld kan worden aan een andere wet. Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken artikel 13 van bedoelde invoeringswet de vereiste wettelijke grondslag biedt voor de gemeente om tot bijstandsverhaal over te gaan. Dit brengt mee dat geen sprake is van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. 4. De feiten 4.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld. 4.2. De man en de vrouw zijn op […] te […] gehuwd. Bij beschikking van 18 mei 2006 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is niet tijdig ingeschreven. Uit hun huwelijk zijn geboren […] op […], […] op […], […] op […] en […] op […]. 4.3. Aan de vrouw wordt sinds […] 2005 een bijstandsuitkering verleend naar de norm van een éénoudergezin. 4.4. Bij besluit van 19 juli 2006 heeft de gemeente de verhaalsbijdrage met ingang van 6 maart 2006 vastgesteld op € 83,92 per maand. 4.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken. Hij is geboren op […]. Hij is alleenstaand. Hij ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Volgens zijn jaaropgave over 2006 bedroeg zijn fiscaal loon € 17.270,-, inclusief een belaste bijdrage in de premie van zijn zorgverzekering van € 1.055,-. Sedert januari 2007 bedraagt zijn uitkering € 1.007,- netto per maand. Daarnaast ontvangt hij vakantiegeld. Hij woont bij een dochter en haar echtgenoot en één minderjarig kind in een huurwoning. De huur van deze woning bedraagt € 284,- per maand. Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 108,- per maand. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 36,-- per maand. 5. Beoordeling van het hoger beroep 5.1. De onderhoudsplicht van de man ten aanzien van zijn (ex) partner en kinderen, waarop het verhaal van ten onrechte verleende bijstand is gebaseerd, wordt niet betwist. 5.2. Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde aflossing van € 36,- per maand op schulden ontstaan als gevolg van teveel genoten zorgtoeslag en huursubsidie. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangetoond of anderzins aannemelijk heeft gemaakt dat hij op deze schulden aflost, is het hof van oordeel dat de man het ontstaan van deze schulden aan zichzelf heeft te wijten door aan de betrokken instanties niet te melden dat hij en de vrouw in december 2005 uit elkaar waren gegaan, met als gevolg dat hij - ten onrechte - een hoger bedrag aan zorgtoeslag en huursubsidie ontving dan waarop hij recht had. 5.3. Geen rekening wordt gehouden met een hoger bedrag aan huur dan al in de bijstandsnorm is begrepen, omdat de man een kamer huurt in een woning waarin ook zijn dochter en haar echtgenoot wonen, de huur van deze woning € 284,- per maand bedraagt en van zijn dochter en haar echtgenoot verwacht mag en kan worden dat zij ook een deel van de huur voor hun rekening nemen. 5.4. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde verhaalsbijdrage in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. 5.5. Dit leidt tot de volgende beslissing. 6. Beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep. Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Gonggrijp- van Mourik, R.J.M. Smit en M.E. van Zandwijk-Hillebrands, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2008 door de rolraadsheer.