Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6394

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803736/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 november 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad ) het verzoek van [appellante] om vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter zake van het voeren van verweer tegen een vordering in reconventie geweigerd.


Uitspraak

200803736/1. Datum uitspraak: 10 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4108 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2008 in het geding tussen: [appellante] en de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad ) het verzoek van [appellante] om vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter zake van het voeren van verweer tegen een vordering in reconventie geweigerd. Bij besluit van 17 april 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 april 2008, verzonden op 17 april 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2008. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. P.A. Beekman, advocaat te Leiden, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de afhandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000, voor zover thans van belang, wordt in dit besluit onder procedure verstaan een zaak op het terrein van het burgerlijk recht die aanhangig is gemaakt bij de burgerlijke rechter. In paragraaf 5.32.2.5 van het Handboek Toevoegen (hierna: Handboek) staat dat de toevoeging ter zake van echtscheiding de behandeling van de voorlopige voorzieningen, de wijziging daarvan, de behandeling van alle nevenvoorzieningen (gezag, alimentatie en boedelscheiding) en het maritaal beslag omvat. Indien ter zake van de boedelscheiding een afzonderlijke procedure moet worden gevoerd kan daarvoor een aparte toevoeging worden verstrekt. De toevoeging ter zake van verbreking samenwoning omvat de regeling van dezelfde voorzieningen als die welke vallen onder het bereik van een toevoeging ter zake van echtscheiding, aldus het Handboek. 2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 1999 in zaaknos. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, dat indien het gaat om verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meerdere toevoegingen moeten worden verstrekt, terwijl als sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures. 2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de raad geweigerd de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, omdat het verzoek het voeren van verweer tegen een vordering in reconventie met betrekking tot de verdeling van de inboedel betreft, welke werkzaamheden volgens de raad vallen onder het bereik van de reeds verstrekte toevoeging onder nummer 3EF8055 (omschrijving P012: beëindiging samenwoning/nevenvorderingen), waarbij [appellante] een vordering in conventie betreffende de verdeling van deze inboedel heeft ingesteld. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat het in dit geval gaat om één rechtsbelang, namelijk de beëindiging van de samenwoning van partijen en daarmee samenhangend de verdeling van de inboedel. Verder gaat om één procedure die door één instantie (de rechtbank 's Gravenhage) wordt behandeld, aldus de raad. 2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag om toevoeging op goede gronden heeft afgewezen en de afwijzing in het bestreden besluit op goede gronden heeft gehandhaafd. 2.5. [appellante] bestrijdt dit oordeel tevergeefs. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het in dit geval gaat om één rechtsbelang, namelijk de beëindiging van de samenwoning van partijen en daarmee samenhangend de verdeling van de boedel. Dat, zoals [appellante] stelt, als gevolg van de eis in reconventie de door haar advocaat te verrichten werkzaamheden veel omvangrijker zijn geworden, maakt dit niet anders. Dit is een aspect dat een rol kan spelen in het kader van de hoogte van de vast te stellen vergoeding. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de vordering in reconventie niet kan worden aangemerkt als een aparte procedure. Met betrekking tot de stelling van [appellante] dat de tegenpartij evengoed een dagvaarding had kunnen uitbrengen en daarmee een nieuwe rechtszaak zou zijn gestart, wordt het volgende overwogen. Daargelaten of in die situatie zou moeten worden gesproken van verschillende procedures in de zin van de Wrb, nu die zaken beide betrekking zouden hebben op de boedelscheiding, leidt deze stelling niet tot het daarmee beoogde doel, reeds omdat de wederpartij niet heeft gekozen voor het uitbrengen van een dagvaarding. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Neuwahl lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008 280.