
Jurisprudentie
BG6396
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806569/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806569/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 17 juni 2008, UIT/08-03565, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen (hierna: het college) besloten een deel van de Middenweg, Ommerbosweg, Grensweg, Ondersloot en Driehoekweg te Ommen, aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Uitspraak
200806569/2.
Datum uitspraak: 3 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2008, UIT/08-03565, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen (hierna: het college) besloten een deel van de Middenweg, Ommerbosweg, Grensweg, Ondersloot en Driehoekweg te Ommen, aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door G. Jansonius, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Minister van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Oost-Nederland, vertegenwoordigd door J. Jongman, ambtenaar van Rijkswaterstaat.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het besluit is genomen met het oog op de uitvoering van het Tracébesluit Omleiding Ommen N34/N36 (verder: het Tracébesluit).
2.3. [verzoekers], die een akkerbouwbedrijf exploiteren aan de [locatie] te [plaats], beogen met het verzoek om een voorlopige voorziening te voorkomen dat op korte termijn met de werkzaamheden ter plaatse, waaronder het aanbrengen van kunstwerken, zal worden gestart. Door de wegonttrekking zullen hun aan weerszijden van de Driehoekweg gelegen landbouwgronden nog slechts te bereiken zijn via een omweg van ongeveer 6,5 km.
Zij voeren aan dat het voorliggende besluit ten onrechte is genomen voordat een bestemmingsplan is vastgesteld dat voorziet in een goede planologische inpassing van het Tracébesluit in de omgeving. Dit klemt volgens hen temeer omdat in het Tracébesluit verschillende belangrijke planologische consequenties niet zijn geregeld, onder meer met betrekking tot natuurcompensatie, bescherming van Natura 2000-gebied Vecht en Beneden Regge, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. Bovendien bestaat geen duidelijkheid over de vergoeding van de te verwachten omrijschade, aldus [verzoekers]. Zij hebben voorts nog aangevoerd dat de inzageperiode van de kennisgeving van het bestreden besluit met twee weken is verlengd, terwijl die verlenging niet gold voor de voor het indienen van beroep vergunde termijn, hetgeen volgens verzoekers slordig en zinloos is.
2.4. Blijkens een ter zitting overgelegde voortgangsrapportage is de onttrekking aan de openbaarheid van het aan de orde zijnde gedeelte van de Driehoekweg in maart of april 2009 voorzien. De voorzitter ziet hierin voldoende aanleiding voor het aannemen van een spoedeisend belang bij het verzoek.
2.5. In het bezwaar van [verzoekers] met betrekking tot de inzagetermijn van het bestreden besluit ziet de voorzitter vooralsnog geen grond voor het treffen van een ordemaatregel.
2.6. Ingevolge artikel 15, negende lid (thans het achtste lid), van de Tracéwet, is de gemeenteraad verplicht om binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden het bestemmingsplan overeenkomstig dat tracébesluit vast te stellen of te herzien.
In artikel 20, tweede lid, van de Tracéwet, is bepaald dat de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding bevordert van de besluiten op de aanvragen om de vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.
In artikel 25c van die wet is voorts bepaald dat, indien tegen een in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit beroep kan worden ingesteld, bij dit beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd die betrekking hebben op een tracébesluit waarop dat besluit berust.
2.7. Het Tracébesluit is bij uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, no. 200603425/1 (www.raadvanstate.nl) onherroepelijk geworden.
De voorzitter stelt vast dat de natuurcompensatie, de toetsing aan de Flora- en faunawet en meer algemeen de gevolgen van de omleidingsweg voor de natuurwaarden ter plaatse ten tijde van het Tracébesluit aan de orde zijn geweest, dan wel aan de orde hadden kunnen komen. Naar voorlopig oordeel staat artikel 25c van de Tracéwet er aan in de weg om in het kader van deze procedure de door [verzoekers] aangevoerde gronden, nu die betrekking hebben op het tracébesluit waarop dat besluit berust, te behandelen.
2.8. Vast staat dat niet is voldaan aan de verplichting van de gemeenteraad, neergelegd in artikel 15, negende lid (thans het achtste lid), van de Tracéwet, om binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden het bestemmingsplan overeenkomstig dat tracébesluit vast te stellen of te herzien.
Ter zitting is van de zijde van Rijkswaterstaat naar voren gebracht dat de termijn in artikel 15, negende lid, geen fatale termijn is, maar een termijn van orde. De voorzitter ziet vooralsnog geen aanknopingspunten voor een ander oordeel en ziet hierin dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzitter overweegt daarbij tevens dat het Tracébesluit, dat wordt gevormd door de daarin opgenomen bepalingen en de bijbehorende kaarten, voorziet in de opheffing van de Driehoekweg als verkeersverbinding anders dan voor bestemmingsverkeer en in de aanleg van de daarmee verband houdende kunstwerken. Voor zover [verzoekers] betogen dat de concrete besluitvorming op dit punt was voorbehouden aan het vaststellen van een bestemmingsplan door de gemeente Ommen, kan dat betoog niet slagen.
2.9. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting kunnen [verzoekers] wat betreft het schade-aspect een beroep doen op de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat. Niet is gebleken dat via deze Regeling niet aan het schade-aspect kan worden toegekomen.
2.10. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure vernietigd zal worden. Gelet hierop bestaat aanleiding om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008
240.