
Jurisprudentie
BG6397
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807388/4
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807388/4
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (hierna: het college) met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van de door [verzoeker], geëxploiteerde inrichting gelegen aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 1 september 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200807388/4.
Datum uitspraak: 3 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (hierna: het college) met toepassing van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van de door [verzoeker], geëxploiteerde inrichting gelegen aan de [locatie 1] te [plaats]. Dit besluit is op 1 september 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 november 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en het college, vertegenwoordigd door C. Franken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft het college twee maatwerkvoorschriften gesteld. In maatwerkvoorschrift 1 is bepaald dat binnen de inrichting maximaal de volgende muziekgeluidsniveaus zijn toegestaan: 93 dB(A), 88 dB(A) en 83 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In maatwerkvoorschrift 2 is - kort weergegeven - bepaald dat ter waarborging van genoemde muziekgeluidsniveaus de vaste muziekinstallatie dient te worden voorzien van een geluidlimiter.
2.3. [verzoeker] stelt dat het college de maatwerkvoorschriften ten onrechte heeft gesteld. Hij voert daartoe aan dat de geluidmetingen die in opdracht van het college zijn uitgevoerd de vaststelling van de maatwerkvoorschriften niet rechtvaardigen, nu deze geluidmetingen zijn verricht gedurende een niet-representatieve bedrijfssituatie.
2.4. Vast staat dat in opdracht van het college door DHV B.V. in de nacht van 10 op 11 mei 2008 geluidmetingen in de inrichting, alsmede ter plaatse van de gevel van de woning aan de [locatie 2] te [plaats], zijn verricht. Op dat moment vond een live optreden met discomuziek plaats. Niet in geschil is dat tijdens de metingen geen sprake was van een representatieve bedrijfssituatie, maar van een festiviteit waarvoor [verzoeker] een ontheffing bij het gemeentebestuur had gevraagd. Blijkens het bestreden besluit zijn de metingen uitgevoerd om vast te stellen of het onder andere omstandigheden (geen incidentenregeling) waarschijnlijk is dat door de inrichting de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer worden overschreden.
Voordat - zoals hier - maatwerkvoorschriften worden gesteld ter waarborging van de naleving van de voor de representatieve bedrijfssituatie geldende geluidgrenswaarden, dient het college na te gaan of daartoe een noodzaak bestaat. Daarbij is in ieder geval van belang om in de representatieve bedrijfssituatie vast te stellen of dan de geluidproductie zou kunnen leiden tot overschrijding van de geluidgrenswaarden. Nu het college dit niet heeft onderzocht, maar enkel uit onderzoek conclusies heeft afgeleid over de representatieve situatie, heeft het college bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen van 12 augustus 2008, kenmerk nr. 0804950;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 670,28 (zegge: zeshonderdzeventig euro en achtentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Steenbergen aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Steenbergen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008
262-570.