Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6402

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802341/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) afwijzend beslist op het verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartijen]) om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hen verleende beginseltoestemming.


Uitspraak

200802341/1. Datum uitspraak: 10 december 2008. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de minister van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/807 van de rechtbank Assen van 26 februari 2008 in het geding tussen: [wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te [woonplaats], en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) afwijzend beslist op het verzoek van [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartijen]) om verlenging van de geldigheidsduur van de aan hen verleende beginseltoestemming. Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft de minister het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 februari 2008, verzonden op 27 februari 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 augustus 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2008, hoger beroep ingesteld. [wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend. [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.W.M. Kouwenhoven, ambtenaar bij het ministerie, en [wederpartijen], in persoon, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: de Wobka) is de opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend toegestaan, indien van de minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Ingevolge artikel 3, eerste lid, geldt de beginseltoestemming voor een periode van drie jaren en kan zij telkens voor een periode van drie jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd, overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt. Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, wint de minister ten behoeve van de beslissing op bezwaar tegen een besluit, inhoudende de afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan alsmede de intrekking van een beginseltoestemming, schriftelijk advies in van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, is het eerste lid niet van toepassing indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming voor een duur korter dan drie jaren en artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is. 2.2. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij [wederpartijen] had moeten horen alvorens op hun bezwaar te beslissen. De minister voert daartoe aan dat het bezwaar van [wederpartijen] kennelijk ongegrond was, aangezien het bezwaar zich richtte tegen de weigering de geldigheidsduur van de aan hen verleende beginseltoestemming in strijd met de in artikel 3, eerste lid, van de Wobka neergelegde leeftijdgrens te verlengen, waarmee zich een situatie voordeed als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder b, van de Wobka. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van laatstgenoemde bepaling is in een dergelijk geval de bezwaarschriftenprocedure bij voorbaat uitzichtloos. De minister voert voorts aan dat voor de indiening van het oorspronkelijke verzoek van [wederpartijen] de rechtbank 's-Gravenhage en de rechtbank Groningen reeds hadden geoordeeld dat de in artikel 3, eerste lid, van de Wobka neergelegde leeftijdgrens gerechtvaardigd is. 2.2.1. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2007 in zaak nr. 200704764/1), dient de beslissing om met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen af te zien, te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. 2.2.2. In hun bezwaarschrift hebben [wederpartijen] aangevoerd dat het besluit van de minister tot weigering van de geldigheidsduur van de aan hen verleende beginseltoestemming, welke af zou lopen op het tijdstip waarop [wederpartij A] de leeftijd van zesenveertig jaren zou hebben bereikt, "rust op de wet van rechtsongelijkheid (discriminatie)." 2.2.3. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 31 mei 1999 in zaak nr. H01.98.1351 (aangehecht) ten aanzien van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen, waarvan de naam bij wet van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 302) is gewijzigd in Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, heeft overwogen, kan de minister, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 3, eerste lid, van die wet, niet besluiten tot verlenging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming tot na het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt en kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet leiden tot het verlenen van een verlenging in strijd met deze wet. Gelet op hetgeen door [wederpartijen] in bezwaar is aangevoerd en nu de Wobka niet voorziet in de mogelijkheid om onverkorte toepassing van dit leeftijdscriterium achterwege te laten, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit, zodat de minister, anders dan de rechtbank heeft overwogen, met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb ervan kon afzien hen te horen. Het betoog slaagt. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 3 augustus 2007 alsnog ongegrond verklaren. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 februari 2008 in zaak nr. 07/807; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Klein voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008. 176-582.