Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6404

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801385/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) aan de gemeente Noordoostpolder vrijstelling verleend voor de aanleg van openbare parkeervoorzieningen op de Overtuinen te Emmeloord.


Uitspraak

200801385/1. Datum uitspraak: 10 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 januari 2008 in zaak nr. 07/1004 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (hierna: het college) aan de gemeente Noordoostpolder vrijstelling verleend voor de aanleg van openbare parkeervoorzieningen op de Overtuinen te Emmeloord. Bij uitspraak van 29 januari 2008, verzonden op 6 februari 2008, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft een nader stuk ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Emmeloord Centrum 1" rust op de Overtuinen de bestemming "tuin of erf". Hoewel de verharding van die gronden ten behoeve van particuliere parkeerplaatsen is toegelaten, geldt dit niet voor de verharding van die gronden ten behoeve van openbare parkeervoorzieningen. Om realisering van de parkeervoorzieningen niettemin mogelijk te maken heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een geringe inbreuk op het planologische regime. Volgens [appellant] is het vrijstellingsbesluit dan ook niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. 2.2.1. Gelet op het feit dat verharding van de Overtuinen ingevolge het bestemmingsplan reeds mogelijk is ten behoeve van het gebruik als particuliere parkeerplaats, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de verharding van de Overtuinen ten behoeve van het gebruik als openbare parkeerplaats is aan te merken als een geringe planologische inbreuk. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2002 in zaak nr. 200201760/1) kunnen aan de ruimtelijke onderbouwing van een project minder zware eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk van dat project op het bestaande planologische regime kleiner is. De aan het besluit van 15 mei 2007 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door dit besluit, de ambtelijke notities van 30 november 2006 en van 4 mei 2007 en het ontwerpbesluit tot verlening van vrijstelling. Voorts is met een door VBA Verkeersadviezen opgestelde notitie aangetoond dat behoefte bestaat aan extra parkeerruimte in het centrum van Emmeloord. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 15 mei 2007, mede gelet op de geringe planologische inbreuk, voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor de parkeervoorzieningen heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert [appellant] aan dat hij een exclusief recht heeft om gebruik te maken van een deel van de Overtuinen, zodat privaatrechtelijke belemmeringen aan de verlening van vrijstelling in de weg staan. 2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr. 200701608/1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter is om die vraag te beantwoorden. De eigenaar van de Overtuinen - Mercatus Woondiensten - heeft toestemming verleend voor het verharden van de Overtuinen ten behoeve van het gebruik als openbare parkeervoorziening. [appellant] huurt van Mercatus Woondiensten een woning op de eerste verdieping aan de Lange Dreef, waarachter een deel van de Overtuinen zijn gelegen. Niet is gebleken dat het gebruik van de Overtuinen door [appellant] onderdeel uitmaakt van de tussen hem en Mercatus Woondiensten gesloten huurovereenkomst. Het feit dat Mercatus Woondiensten 1.000 euro aan [appellant] - en de overige bewoners van de flat aan de Lange Dreef - heeft betaald ter compensatie van het verlies van het gebruik van de Overtuinen leidt niet tot een andere conclusie. De huurovereenkomst en de huurprijs zijn immers niet gewijzigd. De door [appellant] overgelegde brief van 3 januari 2007 van Mercatus Woondiensten, waarin zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de verharding van de Overtuinen invloed heeft op de huursituatie, leidt evenmin tot een ander oordeel. Reeds daarom heeft rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter op grond waarvan geen vrijstelling zou kunnen worden verleend voor de aanleg van openbare parkeervoorzieningen op de Overtuinen. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Van Heusden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008 414-552.