Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6413

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709026/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) geweigerd de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Rivierendriesprong Handelsbedrijf B.V. (hierna: Rivierendriesprong B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Noordhoek 35 te Papendrecht. Dit besluit is op 19 november 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200709026/1. Datum uitspraak: 10 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Rivierendriesprong Handelsbedrijf B.V., gevestigd te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) geweigerd de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Rivierendriesprong Handelsbedrijf B.V. (hierna: Rivierendriesprong B.V.) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Noordhoek 35 te Papendrecht. Dit besluit is op 19 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft Rivierendriesprong B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Het college heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan Rivierendriesprong B.V. toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2008, waar Rivierendriesprong B.V., vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.M. van Mierlo, M.L.J.L. van Herwijnen en ing. R. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal, J.E. te Pas, ing. A.J. Verheyke en D.P. Neelemans, zijn verschenen. Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht. 2. Overwegingen 2.1. De inrichting is gelegen op het industrieterrein Aan de Noord, een industrieterrein waarvoor krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder een zone is vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge artikel 8.8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, moet bij vergunningverlening deze grenswaarde in acht worden genomen. Ingevolge artikel 8.10, tweede lid, van de wet milieubeheer moet de vergunning worden geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen. 2.2. Rivierendriesprong B.V. voert aan dat het besluit is gebaseerd op een verouderd zonebeheermodel en dat het geactualiseerde zonebeheermodel ontbrak. 2.2.1. Het college voert aan dat de Actualisatie fase 2 van het zonebeheermodel nog niet was afgerond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Het college vermeldt dat het bestreden besluit is gebaseerd op inpassing van het computermodel van Rivierendriesprong B.V. in het zonebeheermodel dat het resultaat is van Actualisatie fase 1. Daarbij vermeldt het college dat uit deze inpassing bleek dat de bijdrage van Rivierendriesprong B.V. aan de overschrijding van de zonegrenswaarden significant is. Voor de inrichtingen die reeds gevestigd zijn op Polder Nieuwland, een deelgebied van het industrieterrein Aan de Noord, waren nog geen geluidbronnen in het zonebeheermodel opgenomen, aldus het college. Het college geeft aan dat in het kader van de Actualisatie fase 2 deze bronnen worden opgenomen in het zonebeheermodel. Het college betoogt dat wanneer deze bronnen opgenomen zijn, de overschrijding van de geluidnormen zal toenemen. Volgens het college waren de overschrijdingen zo hoog, dat de in de Wet geluidhinder opgenomen mogelijkheden voor aftrek, zelfs in de meest gunstige situatie met een redelijke sommatie en een tijdelijke aftrek, geen soelaas boden. Hierbij vermeldt het college dat inmiddels uit het geactualiseerde model is gebleken dat nog steeds sprake is van een overschrijding van de geluidgrenswaarde. 2.2.2. De Afdeling overweegt dat nu het besluit is genomen op 31 oktober 2007 dit niet gebaseerd kon worden op het zonebeheermodel Actualisatie fase 2, omdat dit op dat moment nog niet voorhanden was. Gelet op hetgeen het college heeft aangevoerd, moet worden geoordeeld dat het college over voldoende informatie beschikte om een besluit te kunnen nemen. Deze beroepsgrond faalt. 2.3. Ingevolge artikel 65 van de Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag bij de toepassing van artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer, in afwijking van de artikelen […] 53 tot en met 56 […] de in die artikelen bedoelde waarden 2 dB(A) hoger vaststellen, indien: […] c. de geluidsbelasting in belangrijke mate wordt bepaald door inrichtingen waartoe artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is toegepast, en d. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de geluidsbelasting binnen een afzienbare termijn teruggebracht zal worden op het niveau van de eerder geldende waarden. 2.3.1. Rivierendriesprong B.V. voert aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is, nu het college zijn stelling dat de geluidbijdragen van andere vergunningplichtige inrichtingen mede tot overschrijding van de grenswaarde in de omgeving van Rivierendriesprong B.V. hebben geleid, zodat artikel 65 van de Wet geluidhinder niet kan worden toegepast, niet heeft onderbouwd. Rivierendriesprong B.V. stelt dat de geluidbelasting op zonepunt z1008c in belangrijke mate wordt bepaald door een inrichting waartoe artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is toegepast. Volgens Rivierendriesprong B.V, heeft het college ten onrechte afgezien van het stellen van nadere eisen aan de inrichtingen waarvoor een AMvB als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer van toepassing is. Ten onrechte heeft het college de voor Caldic Isolatietechniek B.V. gegeven verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer niet bij het besluit betrokken, aldus Rivierendriesprong B.V. Tenslotte voert Rivierendriesprong B.V. aan dat het college ten onrechte stelt dat de zonegrens verlegd moet worden. 2.3.2. Het college voert aan dat voor de zonebewakingspunten z1008b en z1007 de geluidbelasting niet in hoofdzaak wordt bepaald door AMvB inrichtingen, zodat artikel 65 van de Wet geluidhinder niet kan worden toegepast. Daartoe vermeldt het college dat voor zonepunt z1008b geldt dat de totale geluidbelasting ten gevolge van de activiteiten op het industrieterrein 54,7 dB(A) bedraagt, waarbij de bijdrage van de vergunningplichtige inrichting Caldic Isolatietechniek B.V. bepalend is. Het college geeft aan dat het weliswaar met betrekking tot een verandering van de inrichting, die inzicht geeft in de afname van de geluidemissie van de inrichting, een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer heeft gegeven, maar dat de vergunning voor de inrichting daarmee niet is aangepast, zodat deze geluidreductie niet betrokken kan worden bij de beoordeling van de geluidruimte. Het college vermeldt dat voor zonepunt z1007 geldt dat de grenswaarde wordt overschreden, waarbij de geluidbelasting hoofdzakelijk wordt bepaald door de vergunningplichtige inrichting Filcom B.V. Ook voert het college aan dat niet kan worden aangenomen dat de geluidbelasting binnen afzienbare termijn zal worden teruggebracht, nu uit het advies van de zonebeheerder blijkt dat de overschrijdingen op diverse punten op de zonegrens en op de MTG-punten zo hoog zijn, dat met de nieuwe wettelijke mogelijkheden van redelijke sommatie en toepassing van artikel 65 van de Wet geluidhinder de overschrijdingen niet kunnen worden opgeheven. 2.3.3. De Afdeling overweegt dat het college zijn besluit aldus voldoende heeft gemotiveerd. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer die voor Caldic Isolatiebeheer B.V. is gegeven, niet bij de beoordeling van de geluidruimte betrokken kan worden, nu de vergunning voor de inrichting daarmee niet is gewijzigd. In ieder geval voor de zonepunten z1008b en z1007 geldt daarmee dat de geluidbelasting in belangrijke mate wordt bepaald door inrichtingen waartoe artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is toegepast, zodat artikel 65 van de Wet geluidhinder niet kan worden toegepast. Bij de berekening van de geluidbelasting op de zonegrens is bepalend welke geluidruimte de bestaande inrichtingen op grond van de geldende vergunningen en amvb's toekomt. Het feit dat een of meer inrichtingen geen gebruik maken van de maximale ruimte is op zichzelf niet relevant. Nu de geluidruimte die de bestaande inrichtingen toekomt reeds de zonegrenswaarde overschrijdt, is de vergunning terecht geweigerd. Gelet op het feit dat het stellen van nadere eisen aan de inrichtingen waartoe artikel 8.40 van de Wet milieubeheer is toegepast en het aanpassen van de vergunning van Caldic Isolatiebeheer B.V. er niet toe zal leiden dat de zonegrenswaarde niet langer wordt overschreden, is wijziging van de zone vereist om de overschrijding ongedaan te maken. Deze beroepsgrond faalt. 2.4. Rivierendriesprong B.V. voert aan dat sprake is van onwil haar een vergunning te verlenen, nu andere bedrijven wel vergunning verleend wordt. 2.4.1. Het college voert aan dat slechts voor één andere inrichting een revisievergunning is verleend onder de voorwaarde dat de geluidbelasting op de zonegrens en op de MTG-punten niet zal toenemen. De geluidruimte voor die inrichting is met die vergunning zelfs ingekrompen, aldus het college. Rivierendriesprong B.V. heeft dit niet gemotiveerd weersproken, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan. 2.4.2. De Afdeling overweegt dat, zoals uit het vorenoverwogene blijkt, het college vergunning terecht heeft geweigerd, zodat niet kan worden geoordeeld dat de weigering Rivierendriesprong B.V. een vergunning te verlenen voortvloeit uit onwil. Voor zover Rivierendriesprong B.V. beoogt een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel moet worden geoordeeld dat niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. Deze beroepsgrond faalt. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Bijleveld voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008 433.