Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6441

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.638.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partneralimentatie 1:160 BW; geen limitering op voorhand.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 27 augustus 2008 Zaaknummer : 105.012.638.01 Rekestnummer : 208-R-08 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-451 [de vrouw], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. M.G. Cantarella, tegen [de man], wonende te [woonplaats], verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vrouw is op 5 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2007. De man heeft op 22 april 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 april 2008, 4 juli 2008 en 10 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 2 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 11 juli 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.E. Gout de Kreek, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Maaskant. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is onder meer het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan: De echtscheidingsbeschikking is op 13 maart 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. 2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog haar inleidend verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten bedrage van € 750,- per maand toe te wijzen, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht. 3. De man bestrijdt haar beroep. Hij verzoekt, primair, de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om hem te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in haar levensonderhoud, althans het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt de man, voor het geval het hof tot het oordeel komt dat hij gehouden is een bijdrage in haar levensonderhoud te betalen, deze bijdrage vast te stellen op een bedrag lager of gelijk aan € 213,48 bruto per maand, en de duur van de alimentatie te limiteren tot vijf jaar. De man verzoekt voorts de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding. 4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij samenwoont, althans heeft samengewoond met een ander als waren zij gehuwd. Daartoe voert zij aan dat de brief van 27 december 2007 eenzijdig door de man is opgesteld en door haar, onder valse voorwendselen, is getekend. Voorts voert zij aan dat de man de dochter van partijen onder druk heeft gezet om de brief van 7 juni 2007 te schrijven. De vrouw legt een verklaring van de heer [naam] over, waarin hij stelt geen relatie met de vrouw te onderhouden. Bovendien, zo stelt de vrouw, vervalt de verplichting tot het betalen van een partneralimentatie ingevolge artikel 1:160 BW niet, indien de samenleving is beëindigd vóórdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw biedt bewijs aan van haar stellingen door alle middelen rechtens. 5. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. 6. Het hof overweegt als volgt. Voor samenleven met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW), komt het erop aan of er sprake is van een duurzame affectieve relatie, die meebrengt dat betrokkenen elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren. Het hof is van oordeel dat de door de man in eerste aanleg en thans in hoger beroep aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien, kunnen leiden tot het oordeel dat de vrouw met een ander is gaan samenleven als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De door de man overgelegde brieven van 27 december 2005, 7 juni 2007 en 16 maart 2008 acht het hof in dit verband onvoldoende, nu uit deze brieven niet blijkt dat aan het criterium voor de toepasselijkheid van artikel 1:160 BW, zoals vorenstaand omschreven, is voldaan. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de echtscheiding eerst op, het hof begrijpt, 13 maart 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en bedoelde ‘samenwoonsituatie’ voordien niet relevant is voor de toepasselijkheid van artikel 1:160 BW. 7. De man stelt dat de vrouw in de voormelde brief van 27 december 2005 haar recht op alimentatie heeft prijsgegeven. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd weersproken. 8. Het hof is van oordeel dat uit de brief van 27 december 2007 niet volgt dat de vrouw uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie. In de brief staat dat de vrouw geen ‘aanspraak’ maakt op partneralimentatie en niet dat zij ‘afstand’ heeft gedaan van haar recht daar op. Het hof acht de brief te weinig substantieel om aan te nemen dat de vrouw bedoeld heeft definitief afstand te doen van haar recht op alimentatie. Bovendien blijkt uit niets dat zij de verstrekkende gevolgen van een dergelijke ‘keuze’ heeft kunnen overzien. Volgens de vrouw heeft de man destijds aan haar verklaard dat hij geen hypotheek zou kunnen krijgen, als de vrouw de brief niet zou tekenen, waardoor hij niet bij machte zou zijn het huis tussen beiden te verdelen. De man heeft deze stelling van de vrouw niet gemotiveerd weersproken. Het hof acht het aannemelijk dat een verband bestaat tussen het opstellen van de brief van 27 december 2007 en het aangaan van een hypotheek. 9. Het hof komt derhalve toe aan het beoordelen van de behoefte van de vrouw (aan een bijdrage ten laste van de man) en zijn draagkracht. Behoefte van de vrouw 10. De man stelt dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van hem, omdat zij niet meer de zorg heeft voor jonge kinderen en zij, gelijk zij in het verleden deed, zelf door middel van het verrichten van betaald werk in haar levensonderhoud kan voorzien. 11. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken. 12. Het hof stelt vast dat de vrouw haar behoefte in eerste aanleg (bij brief van 26 september 2007) heeft gesteld op een bedrag van € 1.826,40 netto per maand. Ter staving daarvan heeft zij een aantal financiële bescheiden overgelegd. De man heeft de door de vrouw gestelde behoefte noch in eerste aanleg noch in hoger beroep weersproken. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de behoefte van de vrouw € 1.826,40 netto per maand bedraagt. 13. Het hof is van oordeel dat niet van de vrouw kan worden verwacht dat zij thans volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en overweegt daartoe als volgt. Partijen zijn twintig jaar met elkaar gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk heeft de vrouw gewerkt bij een schoonmaakbedrijf en vrijwilligerswerk verricht. Thans is de vrouw 42 jaar en zij werkt in een drogisterij. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij twee dagen per week werkt en, naar het hof begrijpt, daarmee een inkomen verdient van ongeveer € 500,- netto per maand. In de perioden dat het drukker is, werkt de vrouw meer en verdient zij een inkomen van, naar het hof begrijpt, € 700,- netto per maand. Daarnaast verricht de vrouw huishoudelijk werk, waarmee zij een inkomen verdient van € 10,- per uur. De vrouw heeft ter staving van haar inkomen bij de drogisterij een aantal salarisspecificaties in het geding gebracht. De man heeft het inkomen van de vrouw, als door haar gesteld, niet weersproken. De vrouw heeft voorts onweersproken gesteld dat zij haar huidige werkzaamheden niet kan uitbreiden. Zij solliciteert op dit moment naar een functie voor 32 uur in de week. Het hof is van oordeel dat de vrouw zich in voldoende mate inspant om in de kosten van haar eigen levensonderhoud te voorzien. 14. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage ten laste van de man van € 750,- per maand. Draagkracht van de man 15. De man stelt dat hij niet in staat is de door de vrouw verzochte bijdrage van € 750,- per maand te voldoen. Volgens hem laat zijn draagkracht een bijdrage toe van maximaal € 213,48 bruto per maand. 16. De vrouw heeft de stelling van de man weersproken. 17. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij zich met betrekking tot zijn draagkracht refereert aan het oordeel van het hof. Het hof stelt vast dat de man een draagkrachtberekening heeft overgelegd, waaruit volgt dat zijn draagkracht een alimentatie van € 969,70 bruto per maand toelaat. Het hof zal, gezien het voorgaande, ten laste van de man een bijdrage ten behoeve van de vrouw vaststellen van € 750,- per maand, als door de vrouw verzocht. 18. Het hof stelt, overeenkomstig het verzoek van de vrouw in eerste aanleg, de ingangsdatum van de partneralimentatie vast op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, derhalve op 13 maart 2008. De man heeft zich daartegen niet verzet en het hof acht deze ingangsdatum redelijk. 19. De man verzoekt de alimentatie ten behoeve van de vrouw in duur te limiteren. De vrouw heeft zich daartegen verzet. Het hof overweegt dat de Hoge Raad aan de stelplicht van de alimentatieplichtige inzake een verzoek tot limitering van de bijdrage in het levensonderhoud, strenge eisen heeft gesteld. Het hof is van oordeel dat de man in zijn stelplicht tekort is geschoten. Het hof is bovendien van oordeel dat er nog te veel onzekerheden zijn ten aanzien van de inkomensontwikkeling van de vrouw en de daarvan afhankelijke behoefte aan een bijdrage ten laste van de man. Het hof gaat derhalve aan het verzoek van de man voorbij. 20. Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om, zoals de man verzoekt, de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding en zal zit verzoek afwijzen. 21. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. 22. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. 23. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende: bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 13 maart 2008, op € 750,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mink en Van Walderveen, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2008.