Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6452

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/40753
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / Mongolië / zicht op uitzetting / verklaring vrijwillige terugkeer
De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen de vreemdelinge te presenteren bij de Mongoolse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen. (…) De rechtbank ziet in hetgeen door de vreemdelinge is aangevoerd geen aanleiding om te beslissen in de lijn als overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2008, reg.nr. AWB 08/39706. De rechtbank zoekt aansluiting bij de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ontwikkelde jurisprudentie, zoals onder meer gedaan bij uitspraak van 7 november 2008, 200802536/1 (LJN: BG4452), waarbij deze heeft overwogen dat van een vreemdeling mag worden verlangd dat die een verklaring zal afleggen die terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk maakt en dat zo een verklaring van vrijwillige terugkeer niet een zodanige strekking heeft dat die verder gaat dan binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten. De rechtbank betrekt hierbij dat de vreemdelinge elke vorm van medewerking weigert en derhalve sowieso geen medewerking aan haar uitzetting verleent. Het beroep is ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Vreemdelingenkamer, meervoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/40753 VRONTN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht beroep vrijheidsontnemende maatregel Inzake: [de vreemdelinge], V-nummer 270.734.5302, thans verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hierna te noemen de vreemdelinge, gemachtigde mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. E. Groenendijk, ambtenaar ten departemente. I PROCESVERLOOP 1 De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [1978] en de Mongoolse nationaliteit te hebben. 2 Op 17 november 2008 heeft de vreemdelinge een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 1 oktober 2008 de vreemdelinge heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding. 3 De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 5 december 2008. De vreemdelinge heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II OVERWEGINGEN 1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 20 oktober 2008. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is. 2 De vreemdelinge heeft aangevoerd dat geen zicht op uitzetting bestaat. De vreemdelinge stelt zich daarbij op het standpunt dat de Mongoolse autoriteiten enkel een laissez-passer verstrekken aan Mongolen die een verklaring ondertekenen dat zij vrijwillig terug wensen te keren. De vreemdelinge stelt dat van haar niet kan worden verwacht dat zij valselijk zal verklaren dat zij wenst terug te keren naar Mongolië, terwijl zij dat niet wil. De vreemdelinge wijst in dat verband op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 november 2008, reg.nr. AWB 08/39706. 3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdelinge uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting betoogd dat nog steeds voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. 4 Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen de vreemdelinge te presenteren bij de Mongoolse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen. Verweerder heeft de aanvraag tot verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding voor de vreemdelinge op 21 oktober 2008 aan de Mongoolse autoriteiten gezonden. Dat een geplande presentatie in persoon op 27 november 2008 geen doorgang heeft gevonden, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank ziet in hetgeen door de vreemdelinge is aangevoerd geen aanleiding om te beslissen in de lijn als in de hiervoor aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2008. De rechtbank zoekt aansluiting bij de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) ontwikkelde jurisprudentie, zoals onder meer gedaan bij uitspraak van 7 november 2008, 200802536/1 (LJN: BG4452), waarbij deze heeft overwogen dat van een vreemdeling mag worden verlangd dat die een verklaring zal afleggen die terugkeer naar zijn land van herkomst mogelijk maakt en dat zo een verklaring van vrijwillige terugkeer niet een zodanige strekking heeft dat die verder gaat dan binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten. De rechtbank betrekt hierbij dat de vreemdelinge elke vorm van medewerking weigert en derhalve sowieso geen medewerking aan haar uitzetting verleent. 5 Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding. 7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III BESLISSING De rechtbank ’s-Gravenhage RECHT DOENDE: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mrs. G.P. Kleijn, E. Kouwenhoven en M.M.F. Holtrop en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier. RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: