
Jurisprudentie
BG6513
Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2264 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2264 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Besluit herroepen. Geen procesbelang meer.
Uitspraak
05/2264 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 april 2005, 04/584 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2007. Voor appellante is verschenen mr. B. van Dijk, kantoorgenoot van mr. Van Asperen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos.
Het onderzoek is geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen een psychiatrische expertise te laten uitvoeren.
Vervolgens heeft het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellante.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 17 oktober 2008.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 maart 2003 heeft het Uwv de aan appellante toegekende
WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 5 mei 2003 ingetrokken. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 mei 2004 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 24 mei 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat onvoldoende onderzoek is verricht naar haar psychische gesteldheid. Zij meent dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, een onafhankelijk onderzoek naar haar psychische belastbaarheid geïndiceerd is.
3.2. Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van 21 mei 2007 heeft het Uwv aangegeven bereid te zijn tot het instellen van een onderzoek door een zenuwarts. Naar aanleiding van de uitkomst van een expertise door de zenuwarts
C.J.F. Kemperman van 24 januari 2008 heeft het Uwv het besluit van 24 mei 2004 gewijzigd. Bij besluit van 7 mei 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en het besluit van 7 maart 2003 volledig herroepen. De WAO-uitkering van appellante wordt op en na 5 mei 2003 onveranderd berekend naar een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
3.3. Bij brief van 18 september 2008 heeft het Uwv de Raad afschriften toegezonden van een aantal besluiten inzake de vergoeding van wettelijke rente over het brutobedrag van de nabetaling van de WAO-uitkering van appellante, na verrekening met de over dezelfde tijdvakken aan haar verstrekte WW- en ZW-uitkering. Daarbij is opgemerkt dat namens appellante inmiddels bezwaar is gemaakt tegen (het resultaat van) de verrekening met de WW-uitkering, evenals tegen de hoogte van het bedrag van de huidige WAO-uitkering.
3.4. De gemachtigde van appellante heeft geen aanleiding gezien het hoger beroep in te trekken.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie is voor het verkrijgen van een oordeel in hoger beroep vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden (proces)belang. Nu het Uwv geheel is tegemoetgekomen aan de oorspronkelijke vordering van appellante en geen verzoek om vergoeding van schade is ingediend, resteert geen specifiek aan het onderhavige geschil te relateren belang. Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang.
4.2. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
TM