
Jurisprudentie
BG6519
Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6203 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6203 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Ter zitting heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat - achteraf gezien - bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met een uitlooptermijn. Gelet op dit gewijzigde standpunt stelt de Raad vast dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
Uitspraak
07/6203 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 september 2007, 06/2431 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.J.F. Prudon.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 14 juni 2002 in verband met whiplashklachten uitgevallen voor zijn werk als montageleider. Appellant heeft met ingang van 12 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Bij besluit van 24 juni 2004 is de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. In het kader van een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is voor werkzaamheden overeenkomstig de beperkingen weergegeven op de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit op 48% bepaald, gelet op het inkomen dat appellant met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen. Bij besluit van 29 december 2005 is de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op 45 tot 55%. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de beperkingen op de FML juist zijn weergegeven. Geconcludeerd is door de bezwaararbeidsdeskundige dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 45 tot 55% is vastgesteld. Bij het besluit van 20 oktober 2006 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. In beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangepast naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van
12 oktober 2006 (onder meer LJN AY9971). Naar aanleiding daarvan heeft de bezwaararbeidsdeskundige opnieuw bezien of appellant in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft die vraag bevestigend beantwoord en geconcludeerd dat de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% juist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Een voldoende toelichting op de mogelijke overschrijdingen is naar het oordeel van de rechtbank eerst in beroep gegeven. Voorts heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.
3. De Raad stelt vast dat het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het - hier niet in geding zijnde - besluit van 24 juni 2004 alsnog gegrond verklaard en de WAO-uitkering per 20 september 2004 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
4.2. Ter zitting heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat - achteraf gezien - bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met een uitlooptermijn en de uitkering eerst met ingang van 1 maart 2006 dient te worden vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Gelet op dit gewijzigde standpunt stelt de Raad vast dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
5.1. Het voorgaande leidt er toe dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal bepalen dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.2. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de mogelijk door het bestreden besluit geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
5.3. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J.F. Bandringa en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) W.R. de Vries.
GdJ