
Jurisprudentie
BG6520
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3541 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3541 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Post-whiplash syndroom. Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Geen verdergaande mate van medische beperkingen dan door het Uwv is vastgesteld. Appellante wordt in haar opvatting onvoldoende gesteund door van artsen afkomstige gegevens en bevindingen. Geschiktheid functies.
Uitspraak
07/3541 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 mei 2007, 06/609 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft G.L.M. Nordkamp, juridisch adviseur te Borne, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellante is, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 22 november 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 januari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Het Uwv heeft het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar bij besluit van 31 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 31 maart 2006, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft blijkens haar overwegingen de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. Het hoger beroep keert zich tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante voert met name aan dat het Uwv en de rechtbank onvoldoende rekening hebben gehouden met de resultaten van een door de psycholoog/psychotherapeut J.M.C. Spee en de psychiater R.J. ten Kate in 1998 verricht onderzoek. Appellante meent daarnaast dat zij niet in staat is tot het vervullen van de voor haar geselecteerde functies.
4. Het Uwv heeft zich in het verweerschrift geschaard achter het oordeel van de rechtbank.
5.1. Vooropstellend dat tussen partijen niet in geschil is dat in elk geval in enigerlei mate beperkingen hebben te gelden voor appellante, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
5.2. De Raad heeft, evenals de rechtbank, geen aanknopingspunten gevonden om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd te achten.
5.3. De Raad tekent hierbij het volgende aan.
5.4. Appellante lijdt aan een post-whiplash syndroom. Tussen partijen bestaat daarover geen verschil van mening. De verzekeringsarts R.B.J. Hilhorst heeft, zoals door hem aangegeven in zijn rapport van 10 oktober 2005, appellante onderzocht en bij haar medische beperkingen vastgesteld die hij in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft vastgelegd. Hilhorst heeft appellante beperkt geacht voor fysiek zwaar nek/schouderbelastend werk, aangezien er zijns inziens een relatie bestaat tussen belasting en klachten. Voor het overige heeft Hilhorst gemotiveerd uiteengezet dat er – bij afwezigheid van harde (psycho)pathologie – onvoldoende objectivering is voor de door appellante ervaren (claim)klachten. Hilhorst heeft daarbij uitgebreid aandacht besteed aan de gewijzigde medische inzichten wat betreft de te volgen behandeling in geval van moeilijk objectiveerbare aandoeningen als whiplash en fibromyalgie. Blijkens zijn rapport van 27 februari 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe zich kunnen verenigen met de bevindingen en conclusies van Hilhorst. Khoe heeft beargumenteerd dat het op instigatie van Spee en Ten Kate afgenomen neuropsychologisch onderzoek op zodanige wijze is verricht dat (bewust of onderbewust) onderpresteren of aggraveren niet valt uit te sluiten. Daarom moeten de uitkomsten van dat onderzoek volgens Khoe met terughoudendheid worden bezien. Khoe heeft verder benadrukt dat de conclusies van de onderzoekers niet consistent zijn met hun onderzoeksbevindingen.
5.5. Daargelaten dat het rapport van Spee en Ten Kate, anders dan de vanwege het Uwv ingestelde medische onderzoeken, geen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding, acht de Raad de door appellante aan dat rapport ontleende steun voor haar standpunt afdoende weerlegd met het – onder 5.4 weergegeven – commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts Khoe. Meergenoemd rapport biedt derhalve geen steun aan de opvatting van appellante dat zij in verdergaande mate medische beperkingen heeft dan vanwege het Uwv is vastgesteld.
5.6. Aan de eigen mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen kan de Raad, in aanmerking genomen dat slechts dan sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten, niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien, nu zij in haar opvatting onvoldoende gesteund wordt door van artsen afkomstige gegevens en bevindingen.
5.7. Appellante heeft de Raad gevraagd een onafhankelijke medische specialist als deskundige in te schakelen alvorens tot zijn eindoordeel te komen. De Raad acht een zodanig onderzoek evenwel niet geïndiceerd bij gebrek aan de daarvoor op basis van de voorhanden en op de datum in geding betrekking hebbende medische gegevens vereiste twijfel.
5.8. Het is de Raad tot slot niet kunnen blijken dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de vastgestelde en hiervoor niet onjuist bevonden FML te buiten gaan. Appellante moet dan ook in staat worden geacht tot het verrichten van de aan die functies verbonden werkzaamheden.
5.9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) R.L. Rijnen.
JL