Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6530

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6737 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering na een verkorte wachttijd van vier weken WAO-uitkering toe te kennen. Geschikt voor maatgevende arbeid van supervisor. Medische beperkingen en maatman juist vastgesteld. Arbeidsdeskundige had een duidelijk beeld van de belasting in het eigen werk van appellante. Het nalaten van het verrichten van eigen onderzoek naar de werkplek van appellante maakt het arbeidskundig onderzoek niet onzorgvuldig. Dat de arbeidsovereenkomst tussen appellante en haar werkgever inmiddels is beëindigd doet niets af aan de conclusie dat appellante geschikt is voor haar eigen werk omdat de functie van supervisor, zoals door het Uwv ter zitting is aangegeven, geregeld wordt aangeboden op de arbeidsmarkt.


Uitspraak

06/6737 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 oktober 2006, 05/1409 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H. Klein Hesselink, advocaat te Terneuzen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008, waar appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.W.L. Clemens. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante, die in verband met rugklachten tot 28 maart 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) ontving, heeft zich op 19 december 2003 vanuit een uitkeringsituatie op grond van de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld in verband met toegenomen rugklachten. 1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 31 augustus 2004, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 1 december 2005 (hierna: het bestreden besluit), geweigerd appellante na een verkorte wachttijd van vier weken per 16 januari 2004 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WAO omdat haar mogelijkheden sinds de laatste beoordeling weliswaar waren afgenomen, maar appellante niettemin geschikt te achten was voor de maatgevende arbeid van supervisor. Appellante werd op die grond bij dat besluit voor minder dan 15% arbeidsongeschikt beschouwd. 2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Uwv haar beperkingen niet juist heeft vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante heeft daartoe gesteld dat de verzekeringsartsen voor hun oordeelsvorming niet beschikten over voldoende recente medische gegevens. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar ten onrechte geschikt heeft geacht voor de (maatgevende) functie van supervisor in een urenomvang van 40 uur per week, omdat zij deze werkzaamheden in die omvang laatstelijk slechts op therapeutische basis verrichtte en het eigen werk wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst ten tijde in geding niet langer bestond. Verder heeft appellante gesteld dat er ernstige gebreken kleven aan het arbeidskundig onderzoek omdat de arbeidsdeskundige voor de beoordeling van de geschiktheid van de maatgevende functie is uitgegaan van de functie supervisor, zoals door appellante in 1998 in een urenomvang van 28 uur per week werd verricht bij een andere werkgever en de arbeidsdeskundige geen onderzoek heeft verricht naar de werkplek van appellante bij haar laatste werkgever. Appellante heeft er tot slot op gewezen dat zij voor het vervoer afhankelijk is van derden. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. De Raad heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden om onjuist te achten het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de beperkingen van appellante zorgvuldig en juist heeft vastgesteld. De Raad overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts na dossieronderzoek en ontvangst op het spreekuur heeft vastgesteld dat de mogelijkheden van appellante ten opzichte van de laatste beoordeling - in verband met toegenomen rugklachten - waren afgenomen. De verzekeringsarts heeft daarop forse beperkingen ten aanzien van de rug aangenomen. De klachten van migraine, hoge bloeddruk alsmede de klachten ten gevolge van galstenen, waaraan appellante op 3 maart 2004 is geopereerd, hebben de verzekeringsarts geen aanleiding gegeven structurele beperkingen te formuleren. De bezwaarverzekeringsarts heeft in hetgeen in bezwaar is gesteld geen aanleiding gezien de voor appellante vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. De Raad komt dit standpunt, bij gebrek aan medische informatie waaruit van zwaardere beperkingen blijkt, niet onjuist voor. De Raad merkt in dit verband op dat de in beroep in geding gebrachte verklaringen van appellantes huisarts van 7 december 2005 en 23 augustus 2006 niet kenbaar betrekking hebben op de datum in geding en geen onderbouwing geven voor de stelling van appellante dat zij bedlegerig is. Uit het bij de verzekeringsarts gepresenteerde dagverhaal van appellante blijkt in ieder geval niet dat appellante op en rond de datum bedlegerig was. Nu de verzekeringsartsen een duidelijk beeld hadden van de beperkingen van appellante, appellante haar medische situatie duidelijk kon verwoorden en appellante sinds januari 2003 niet meer onder behandeling stond, konden de verzekeringsartsen op hun eigen oordeel afgaan en bestond er geen noodzaak de behandelend sector te raadplegen. 4.3. De Raad is verder van oordeel dat het Uwv de maatman van appellante terecht heeft bepaald op de functie van supervisor in een urenomvang van 40 uur per week omdat appellante deze functie laatstelijk verrichtte voordat zij werkeloos werd en de Raad niet is gebleken dat appellante deze werkzaamheden slechts op arbeidstherapeutische wijze verrichtte. 4.4. De arbeidsdeskundige R.P.H. de Waal is voor de omschrijving van de belastbaarheid in de maatgevende functie afgegaan op de rapportage van de arbeidsdeskundige J.A.M. Broers van 2 mei 2003, die na raadpleging van de laatste werkgever van appellante, concludeerde dat de werkzaamheden bij die laatste werkgever nagenoeg dezelfde waren als die in de functie van supervisor in een urenomvang van 28 uur, waaruit appellant in het verleden is uitgevallen en die nader zijn omschreven in de arbeidskundige rapportage van 17 november 1998 van de arbeidsdeskundige E. van de Klooster. De arbeidsdeskundige De Waal stelde op basis van deze beschrijving vast dat de maatgevende functie van supervisor voor 40 uur per week berekend was voor de belastbaarheid appellante. Dit oordeel komt de Raad niet onjuist voor. De Raad overweegt daartoe dat de arbeidsdeskundige een duidelijk beeld had van de belasting in het eigen werk van appellante en dat het nalaten van het verrichten van eigen onderzoek naar de werkplek van appellante het arbeidskundig onderzoek derhalve niet onzorgvuldig maakt. 4.5. De Raad merkt tot slot op dat het feit dat de arbeidsovereenkomst tussen appellante en haar werkgever inmiddels is beëindigd niets afdoet aan de conclusie dat appellante geschikt is voor haar eigen werk omdat de functie van supervisor, zoals door het Uwv ter zitting is aangegeven, geregeld wordt aangeboden op de arbeidsmarkt. 5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep: Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van de Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 december 2008. (get.) H. Bolt. (get.) M.R. van de Vos. JL