Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6538

Datum uitspraak2008-12-05
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers133714
Statusgepubliceerd


Indicatie

De gevolgen van het ontbreken van een geldig indicatiebesluit. De mogelijkheid om alsnog een geldig indicatiebesluit te overleggen. De toetsingsnormen voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het indicatiebesluit.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak: 5 december 2008 Zaaknummer: 133714 / OT RK 08-1566 BESCHIKKING OP VERZOEK VERLENGING ONDERTOEZICHTSTELLING EN MACHTIGING UITHUISPLAATSING De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot [naam minderjarige ], geboren te [geboorteplaats -en datum minderjarige], verder te noemen [de minderjarige], kind van: [naam moeder minderjarige], wonende te [adres moeder minderjarige], advocaat mr. E.J.A. Roeleven, en [naam vader minderjarige], wonende te [adres vader minderjarige]. 1. Verloop van de procedure Op 2 oktober 2008 heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond, verder te noemen bureau jeugdzorg, een verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van 21 november 2008. 2. Vaststaande feiten [de minderjarige] is geboren uit de inmiddels beëindigde relatie tussen de moeder en de vader. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. Het kind verblijft bij een pleegouder, te weten de grootmoeder van vaderszijde. Bij beschikking van 23 november 2007 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 6 december 2007 laatstelijk verlengd tot 6 december 2008. Bij beschikking van 23 november 2007 van de kinderrechter is de machtiging uithuisplaatsing laatstelijk verlengd tot 6 december 2008. [de minderjarige] verblijft sinds 30 november 2006 bij pleegouders. 3. Verzoek, grondslag en verweer 3.1 Bureau jeugdzorg heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor een periode van een jaar en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij pleegouders te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. 3.2 Ter onderbouwing van het verzoek heeft bureau jeugdzorg verwezen naar de bij het verzoek gevoegde rapportage. 3.3 Mr. Roeleven heeft namens de moeder gesteld dat er geen bezwaren zijn tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Moeder heeft wel bezwaar tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin teneinde [de minderjarige] aldaar tot haar vijfde jaar de hechtingsfase te laten doormaken. Mr. Roeleven heeft aangegeven dat dit laatste in strijd is met het wettelijk uitgangspunt van de uithuisplaatsing: namelijk bewerkstelligen dat het kind weer thuis geplaatst kan worden bij de ouder(s). Overigens heeft moeder voldaan aan de door de gezinsvoogd gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van [het andere minderjarige kind van moeder]. Daarnaast heeft moeder maandelijks slechts een uur omgang met [de minderjarige]. Dit is te weinig. [de minderjarige] kan zich niet hechten aan moeder; vervreemdt zelfs van moeder. Mr. Roeleven heeft voorts gesteld dat aan het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing bij pleegouders geen geldig indicatiebesluit ten grondslag is gelegd. 4. Beoordeling Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Met betrekking tot het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt. Ter zitting heeft de moeder onder meer aangevoerd dat het verzoek ten onrechte niet mede is gebaseerd op een geldig indicatiebesluit. De kinderrechter stelt voorop dat uit artikel 1: 261 lid 2 BW volgt dat een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige strekt tot effectuering van een indicatiebesluit waarbij voor de minderjarige de aanspraak op deze vorm van jeugdzorg wordt gevestigd. In verband hiermee wordt in hetzelfde artikelonderdeel voorts bepaald dat het indicatiebesluit bij het verzoekschrift dient te worden overgelegd. Naar het oordeel van de kinderrechter volgt uit deze wettelijke bepalingen dat voor toewijzing van een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige in elk geval is vereist dat het verzoek vergezeld gaat van een geldig indicatiebesluit waarbij de aanspraak ten behoeve van de minderjarige op de beoogde jeugdzorg wordt gevestigd. In deze zaak heeft bureau jeugdzorg bij het verzoek een op 15 oktober 2007 gedateerd indicatiebesluit overgelegd. Dit besluit voorziet onder meer in een voortzetting van de aanspraak van [de minderjarige] op 24-uurs verblijf bij pleegouders. Het besluit is op 16 oktober 2007 in werking getreden. De op dat moment nog lopende aanspraak kwam ten einde op 22 oktober 2007. Met ingang van deze datum is de in het indicatiebesluit van 15 oktober 2007 voorziene zorg aangevangen. Gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 3 in verbinding met artikel 6 lid 1 aanhef en onder c van de Wet op de jeugdzorg vervalt de aanspraak door het verstrijken van de termijn gedurende welke de aanspraak geldt nadat de in het besluit voorziene zorg is aangevangen. Deze termijn is in het indicatiebesluit van 15 oktober 2007 gesteld op een jaar. Dat heeft tot gevolg dat de aanspraak op de beoogde jeugdzorg ten behoeve van [de minderjarige] op 15 oktober 2008 is komen te vervallen. De moeder heeft zich, bij monde van haar advocaat, verzet tegen het bieden van de mogelijkheid aan bureau jeugdzorg om alsnog een geldig indicatiebesluit te overleggen. Bureau jeugdzorg heeft dat, desalniettemin, nog op de zittingsdag zelf gedaan door per faxbericht een op 21 november 2008 gedateerd indicatiebesluit in te dienen dat op 22 november 2008 in werking treedt. Het besluit vermeldt dat de nieuwe aanspraak op 24-uurs verblijf bij pleegouders aanvangt op 6 december 2008 en dat het besluit geldig is tot 26 maart 2023, de dag voordat [de minderjarige] de 18-jarige leeftijd bereikt. De kinderrechter heeft ernstige bezwaren tegen deze gang van zaken. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat in artikel 1:261 lid 2 BW is bepaald dat het indicatiebesluit bij het verzoekschrift wordt overgelegd. Deze tekortkoming is op zichzelf later niet meer te herstellen. De kinderrechter voegt hier nog aan toe dat bureau jeugdzorg niet heeft gesteld dat er ten tijde van het verzoek al een nieuw indicatiebesluit was, maar dat dit bij vergissing niet bij het verzoek zou zijn overgelegd. Dat neemt niet weg dat de kinderrechter zich situaties kan voorstellen waarin bureau jeugdzorg bij wijze van uitzondering, gelet op het belang van het kind, alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om een geldig indicatiebesluit te overleggen. Het moet dan gaan om noodsituaties die ertoe leiden dat het onverantwoord is dat de aanspraak op de beoogde zorg wordt doorbroken. De kinderrechter is van oordeel dat een dergelijke noodsituatie zich in dit geval niet voordoet. [de minderjarige] verblijft bij haar grootmoeder. Bureau jeugdzorg heeft niet gesteld en ook de kinderrechter acht niet aannemelijk dat de moeder onbezonnen stappen zal nemen door [de minderjarige] meteen bij haar pleegouder weg te halen. De kinderrechter is voorts van oordeel dat ook het nieuwe indicatiebesluit ongeldig, althans onrechtmatig is. Hiertoe wordt het volgende overwogen. In de visie van de wetgever is de kinderrechter gehouden de rechtmatigheid van het indicatiebesluit dat strekt tot uithuisplaatsing van een minderjarige als bedoeld in artikel 1:261 lid 1 BW als voorvraag in de civiele procedure te toetsen (Tweede Kamer 2001-2002, 28 168, p. 52 en 85). De kinderrechter acht het allereerst vrijwel ondenkbaar dat het nieuwe indicatiebesluit op een deugdelijke manier met de ouders en de pleegmoeder is besproken, gelet op het feit dat tussen het einde van de zitting en het moment van toezending van het nieuwe indicatiebesluit aan de rechtbank slechts drie uren zijn verstreken. De kinderrechter overweegt voorts dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6 van de Wet op de jeugdzorg blijkt dat aanspraken voor onbepaalde duur niet gewenst zijn. Belangrijk is dat regelmatig wordt beoordeeld of de betrokken minderjarige nog behoefte heeft aan de geïndiceerde zorg. Uit de bij het verzoek overlegde stukken blijkt dat bureau jeugdzorg weliswaar overweegt [de minderjarige] voor plaatsing in een perspectiefbiedend pleeggezin in aanmerking te brengen, maar dat hierover nog geen besluit is genomen. Gelet hierop komt het op een namiddag, zonder enige betrokkenheid van het multi-disciplinair overleg, oprekken van de aanspraak op 24-uurs verblijf bij pleegouders tot 26 maart 2023 neer op willekeur. De kinderrechter wijst voorts op de memorie van toelichting bij de Wet op de jeugdzorg volgens welke het indicatiebesluit de grondslag is waarop de kinderrechter de beschikking neemt (Tweede Kamer 2001-2002, 28 168, nr. 3, p. 81), op de in artikel 6 van de Wet op de jeugdzorg en hoofdstuk 7 van het Uitvoeringsbesluit op de jeugdzorg gestelde eisen aan de inhoud van het indicatiebesluit en de door de Algemene wet bestuursrecht gestelde eisen met betrekking tot de zorgvuldigheid van de totstandkoming en de motivering van indicatiebesluiten. Deze laatste eisen acht de kinderrechter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in elk geval geschonden. Al het voorgaande brengt mee dat de kinderrechter het huidige verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] gedurende dag en nacht bij pleegouders afwijst. 5. Beslissing: Verlengt de termijn waarvoor voornoemde minderjarige onder toezicht is gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 6 december 2008 voor één jaar. Wijst het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij pleegouders af. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, en in het openbaar op 5 december 2008 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.