
Jurisprudentie
BG6542
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3917 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3917 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Anticumulatie gedurende 3 jaar. Terugwerkende kracht. Inkomsten uit eigen bedrijf. Intrekking WAZ-uitkering. Restverdiencapaciteit juist vastgesteld. Rechtszekerheid niet geschonden. Redelijkerwijs duidelijk dat de inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Uitspraak
07/3917 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 mei 2007, 05/8053 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nadere aanvulling op het hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Braat, kantoorgenoot van mr. Dijkgraaf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 1 januari 1999 uitgevallen voor haar werk als voltijds zelfstandige kapster. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 31 december 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is in het jaar 2000 en de daarop volgende jaren gedeeltelijk werkzaam geweest in het eigen bedrijf.
1.2. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar WAZ-uitkering met ingang van 31 december 2000 niet langer aan haar wordt uitbetaald in verband met inkomsten uit arbeid (of daarmee gelijkgestelde inkomsten uit bedrijf). Bij besluit van 3 oktober 2005 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard, waarbij de ingangsdatum van 31 december 2000 is gewijzigd in 1 januari 2000.
1.3. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar WAZ-uitkering met ingang van 31 december 2001 niet langer aan haar wordt uitbetaald in verband met inkomsten uit arbeid (of daarmee gelijkgestelde inkomsten uit bedrijf). Bij besluit van 3 oktober 2005 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard, waarbij de ingangsdatum van 31 december 2001 is gewijzigd in 1 januari 2001.
1.4. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar WAZ-uitkering met ingang van 31 december 2002 niet langer aan haar wordt uitbetaald in verband met inkomsten uit arbeid (of daarmee gelijkgestelde inkomsten uit bedrijf). Bij besluit van 3 oktober 2005 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard, waarbij de ingangsdatum van 31 december 2002 is gewijzigd in 1 januari 2002.
1.5. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat uit medisch en/of arbeidskundig onderzoek is gebleken dat zij niet langer voor ten minste 25% arbeidsongeschikt wordt geacht en dat daarom haar WAZ-uitkering per 31 december 2002 wordt beëindigd. Bij besluit van 3 oktober 2005 (bestreden besluit 4) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard. Nu over de jaren 2000, 2001 en 2002 onafgebroken korting van de verdiensten van appellante uit eigen bedrijf op haar uitkering heeft plaatsgevonden, is met toepassing van artikel 58 van de WAZ de definitieve mate van verlies aan verdiencapaciteit met ingang van 31 december 2002 berekend op minder dan 25%, zodat met ingang van laatstgenoemde datum het recht op WAZ-uitkering wordt beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante slechts in algemene termen heeft aangegeven dat bepaalde inkomsten niet als inkomsten in de zin van artikel 58 van de WAZ dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige zich heeft gebaseerd op de door appellante afgelegde verklaringen en op de door de accountant van appellante opgestelde en overgelegde fiscale rapporten over de jaren 2000 tot en met 2004 en de verlies- en winstrekening over 2004. Nu appellante niet heeft aangetoond dat ten onrechte van deze gegevens is uitgegaan, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het standpunt van het Uwv dat de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2000 niet meer dient te worden uitbetaald, onjuist te achten. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gezien om het standpunt van het Uwv dat de WAZ-uitkering van appellante per 31 december 2002 dient te worden ingetrokken na drie jaar toepassing te hebben gegeven aan artikel 58 van de WAZ, onjuist te achten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gegenereerde inkomsten niet voortvloeien uit de door haar verrichte arbeid, waardoor haar restverdiencapaciteit niet op juiste wijze is vastgesteld. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de bestreden besluiten in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zijn genomen, omdat het Uwv pas na drie jaar onder toepassing van artikel 58 van de WAZ haar uitkering heeft beëindigd.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Het geding spitst zich toe op beantwoording van de vraag of het Uwv terecht over de jaren 2000, 2001 en 2002 niet tot uitbetaling van de WAZ-uitkering aan appellante is overgegaan in verband met haar inkomsten uit eigen bedrijf en of de WAZ-uitkering terecht met toepassing van artikel 58 van de WAZ met ingang van 31 december 2002 is beëindigd. Die vraag beantwoordt de Raad, evenals de rechtbank, bevestigend en hij stelt zich daarbij achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is het Uwv bij de berekening van de inkomsten van appellante over de jaren 2000, 2001 en 2002 terecht uitgegaan van de verklaringen die appellante ten overstaan van de arbeidsdeskundige heeft afgelegd, waaruit onder meer blijkt dat zij eigenares van de kapperszaak is gebleven en dat zij daar dagelijks aanwezig was en bezig was met het bedrijf, alsmede van de financiële gegevens die door de accountant van appellante over de genoemde jaren zijn verstrekt. Als de winst uit onderneming inkomsten zijn in het kader van de Wet op de inkomstenbelasting, dan worden deze inkomsten overeenkomstig de door appellante gemaakte keuze in beginsel terecht als inkomsten uit arbeid beschouwd. De grief van appellante dat de inkomsten uit haar bedrijf niet kunnen worden aangemerkt als inkomsten uit de door haar verrichte arbeid kan dan ook niet slagen. Mitsdien heeft het Uwv zich op basis van de voorhanden gegevens en onder de geschetste omstandigheden naar het oordeel van de Raad terecht op het standpunt gesteld dat de WAZ-uitkering over de genoemde jaren niet wordt uitbetaald in verband met de inkomsten van appellante uit haar bedrijf.
4.3. Het beroep van appellante op het rechtszekerheidsbeginsel treft naar het oordeel van de Raad evenmin doel. Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen vergt het beginsel van de rechtszekerheid dat de toepassing van een anticumulatiebepaling, zoals bedoeld in artikel 58 van de WAZ, met terugwerkende kracht op reeds betaalde uitkeringen niet kan plaatsvinden. Dit beginsel lijdt echter uitzondering indien betrokkene wist, dan wel redelijkerwijs kan worden geacht te weten dat de inkomsten uit arbeid van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Nu appellante naast haar WAZ-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, inkomsten genoot uit haar eigen bedrijf had zij naar het oordeel van de Raad redelijkerwijs moeten dan wel kunnen begrijpen dat deze inkomsten van invloed zouden zijn op de hoogte van haar WAZ-uitkering. De omstandigheid dat het Uwv pas na drie jaar toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de WAZ komt naar het oordeel van de Raad dan ook niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten terecht ongegrond heeft verklaard. Dat leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ