Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6588

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers08/83 VEROR
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank oordeelt dat de afgegeven kapvergunning voor het kappen van 1289 op het landgoed Stakenberg te Elspeet gegrond is.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: 08/83 VEROR Uitspraak in het geding tussen: [eisers] te Rijswijk, eisers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder van 8 januari 2008. 2. Feiten Bij besluit van 30 mei 2007 heeft verweerder aan [naam exploitant], exploitant van Landgoed [naam bedrijf] B.V., vergunning verleend voor het vellen van circa 84 reuze zilversparren, 1038 douglassparren en 167 Amerikaanse eiken en geweigerd vergunning te verlenen voor het vellen van 4 inlandse eiken en 335 dennen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften ongegrond verklaard. 3. Procesverloop Eisers hebben beroep ingesteld, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 8 februari 2008 en 19 augustus 2008. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is gezamenlijk met het beroep geregistreerd onder nr. 08/257 behandeld ter zitting van 28 oktober 2008, waar [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Kattouw, werkzaam bij ARAG. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.N. Kokkes en M.A. Hagens-van de Leur. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en is afzonderlijk uitspraak gedaan. 4. Motivering De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder de bezwaren van eisers terecht ontvankelijk heeft verklaard. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ter zitting is aan de hand van de bij de kapvergunning als bijlage II en III gevoegde kaarten gebleken dat de vergunning ziet op bomen die zich in de directe nabijheid bevinden van het perceel van eisers. Gelet daarop zijn eisers als belanghebbende bij de kapvergunning aan te merken, zodat verweerder hun bezwaren terecht ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Bij besluit van 25 februari 1999 heeft de raad van verweerders gemeente de Verordening op het bewaren van houtopstand 1999 (hierna: de kapverordening) vastgesteld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de kapverordening is het verboden zonder een vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen. Het tweede lid onder a bepaalt dat dit verbod niet van toepassing is op bomen met een stamomtrek van minder dan 90 centimeter, gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. Artikel 4 van de kapverordening bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders de vergunning kan weigeren dan wel, onder voorschriften verlenen in het belang van: a. de natuurwaarde van de houtopstand; b. de landschappelijke waarde van de houtopstand; c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand; e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. Eisers hebben naar voren gebracht dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de gevolgen van de kap voor de ecologische hoofdstructuur en de in het gebied levende beschermde dier- en plantensoorten. Er ligt bovendien geen beheers- of inrichtingsplan ten grondslag aan de kapvergunning. Het kappen van de bomen is voorts in strijd met de natuur-, landschappelijke, beeldbepalende en recreatieve waarde van het bos. Ten onrechte heeft verweerder aan de kapvergunning niet de voorwaarde van gefaseerde kap verbonden of een herplantplicht opgelegd. Ten slotte is het besluit om de kapvergunning te verlenen in strijd met de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van achterstallig onderhoud van het bos en dat met de kap het belang van de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand wordt gediend. De rechtbank overweegt dat de beslissing om een kapvergunning te verlenen behoort tot de bevoegdheden waarbij aan verweerder een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De rechter dient besluiten dienaangaande terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Niet in geschil is dat er op het in geding zijnde terrein sprake is van zwaar achterstallig onderhoud van de houtopstand. Voorts is niet in geschil dat de leefbaarheid van de houtopstand wordt gediend met het kappen van bomen. Blijkens het verhandelde ter zitting ziet het in de kapvergunning vermelde aantal van circa 1300 te kappen bomen niet alleen op bomen met een omvang van meer dan 90 centimeter, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de kapverordening, waarvoor een kapvergunning vereist is. Zijdens verweerder is ter zitting meegedeeld dat dit aantal is vastgesteld aan de hand van de door de derde partij “gebleste” bomen doch dat daarvan slechts 15 à 20% vergunningplichtig is. Het aantal te kappen bomen betreft circa 60% van het totaal aantal bomen en vertegenwoordigt 20% van de bedekkingsgraad. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle bomen waarop de aanvraag ziet in beginsel natuurwaarde hebben. Voor de beoordeling of een boom waarop de aanvraag ziet een te beschermen natuurwaarde heeft, heeft verweerder een volgorde aangebracht, gebaseerd op een onderscheid naar boomsoort. Daarbij is aan inlandse boomsoorten (inlandse eiken en dennen) een hogere natuurwaarde toegekend dan aan ingeburgerde boomsoorten en exotische boomsoorten. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag voorzover die ziet op de inlandse boomsoorten geweigerd op grond van de natuurwaarde van de houtopstand en de kapvergunning voorzover die ziet op de ingeburgerde en exotische soorten verleend in het belang van de leefbaarheid van de houtopstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het belang van de leefbaarheid van de houtopstand kunnen laten prevaleren boven de (lagere) natuurwaarde van de ingeburgerde en exotische boomsoorten. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat ook eisers menen dat het kappen de leefbaarheid van houtopstand ten goede komt. Dat de vergunning ziet op bomen met een landschappelijke of beeldbepalende waarde is de rechtbank niet gebleken. Eisers hebben voor hun stelling dat zulks het geval is bij bomen langs de lanenstructuur van het terrein geen concrete aanknopingspunten aangedragen. Ten aanzien van het door eisers naar voren gebrachte recreatiebelang overweegt de rechtbank dat artikel 4 van de kapverordening een limitatieve opsomming bevat van de gronden waarop een kapvergunning door verweerder kan worden geweigerd. Het recreatiebelang is in deze opsomming niet (als zelfstandig belang) opgenomen, zodat de kapvergunning niet op deze grond kan worden geweigerd. Het ontbreken van een beheersplan- of inrichtingsplan is evenmin een in artikel 4 van de kapverordening opgenomen grond voor weigering van een kapvergunning. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de kapvergunning heeft kunnen komen. Ook in hetgeen door eisers overigens naar voren is gebracht vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de kapvergunning niet in stand kan blijven. Nu verweerder ten tijde van de vergunningverlening op de hoogte was van het totaal aantal te kappen bomen en deze bomen bovendien concreet door blessen zijn aangewezen kan het ontbreken van een beheers- of inrichtingsplan niet leiden tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder is niet gehouden bij de verlening van de kapvergunning gebruik te maken van zijn bevoegdheid om voorschriften te verbinden aan de kapvergunning. Zijdens verweerder is genoegzaam gemotiveerd dat recreatieve waarden van het gebied zich verzetten tegen gefaseerd kappen en dat gefaseerd kappen bovendien extra kosten voor de vergunninghouder meebrengen. Nu de kap voorts tot doel heeft de houtopstand te dunnen en niet gebleken is van te kappen beeldbepalende bomen heeft verweerder het opleggen van een herplantplicht achterwege kunnen laten. Anders dan eisers menen vloeit uit de (toelichting) op de kapverordening niet voort dat verweerder verplicht is een (extern) onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van de kap op de houtopstand en eventuele beschermde dier- en plantensoorten. Voor zover eisers naar voren hebben gebracht dat de onderhavige kap niet beantwoordt aan verplichtingen die voortvloeien uit de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna; PbEG L206 van 22 juli 1992) of de Vogelrichtlijn (richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de Vogelstand; PbEG L103 van 25 april 1979) en dat die hier rechtstreeks toegepast moeten worden, overweegt de rechtbank dat beide richtlijnen correct zijn geïmplementeerd in het Nederlandse recht, onder meer in de Natuurbeschermingswet 1998. De beoordeling of het feitelijk kappen in strijd is met die regelgeving kan bij de bespreking van het onderhavige beroep niet aan de orde komen. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. 5. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen - Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschrift verzonden op: