
Jurisprudentie
BG6593
Datum uitspraak2009-02-03
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01269
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01269
Statusgepubliceerd
Indicatie
Jeugdzaak. Conclusie AG over 359.2 Sv en bewijsoverweging. HR: 81 RO.
Conclusie anoniem
Nr. S 08/01269
Mr Jörg
Zitting 9 december 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de minderjarige verzoeker bij arrest van 9 november 2007 wegens medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, veroordeeld tot één week jeugddetentie voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg. Voorts heeft het hof verzoeker veroordeeld tot 80 uren werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof van een namens verzoeker uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is afgeweken, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
4. Tijdens de terechtzitting van het hof d.d. 26 oktober 2007 heeft de raadsman van verzoeker onder meer het verweer gevoerd dat de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 1] wegens tegenstrijdigheid en onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat zijn verklaringen voor wat betreft essentiële feiten haaks op elkaar staan en daarin een aantal malen een andere dader en een andere werkwijze wordt aangewezen. De raadsman heeft dit standpunt uitdrukkelijk onderbouwd blijkens zijn aan het proces-verbaal van genoemde terechtzitting gehechte pleitnotities (zie pp. 3-5). Desondanks heeft het hof toch een verklaring van [betrokkene 1] tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 4).
5. Weliswaar is het hof in zijn bewijsvoering van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afgeweken, maar niet zonder hierop impliciet te hebben gerespondeerd. De verklaringen van [betrokkene 1] zouden - in de ogen van de raadsman - aanleiding hebben moeten geven tot twijfel omtrent verzoekers daderschap, maar die twijfel wordt - in mijn ogen - in voldoende mate weggenomen door de inhoud van de door het hof gebezigde, voor de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt relevante bewijsmiddelen.
6. Immers:
- in bewijsmiddel 6 verklaart verdachte dat hij een bruin vest droeg met daarop het woord RESPECT, en dat hij in de wijk rotjes afstak;
- in bewijsmiddel 3 verklaart een buur dat hij onder de vandaliserende jongens iemand met een bruine trui met daarop RESPECT bezig zag vuurwerk tegen het raam van het bewuste pand te gooien en dat de jongens tegen een plaat trapten die voor een kapot raam was gezet;
- in bewijsmiddel 5 verklaart een getuige te hebben gezien dat verdachte en een ander tegen die plank trapten, die daardoor kapot ging; dat ze het hout weg haalden en vuurwerk in het huis gooiden. In samenhang met deze en andere gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof kennelijk voldoende waarde gehecht aan de verklaring van [betrokkene 1], hetgeen niet onbegrijpelijk is. Zodoende ligt de nadere motivering van 's hofs afwijzing van het verweer besloten in deze bewijsvoering.
7. Het eerste middel faalt.
8. Het tweede middel klaagt dat het hof zich in de nadere bewijsoverweging beroepen heeft op niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, zonder met voldoende mate van nauwkeurigheid in die overweging de wettige bewijsmiddelen aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
9. De litigieuze nadere bewijsoverweging van het hof is de volgende:
"()
Aan dit(1) oordeel doet niet af dat de getuige [getuige 1] de verdachte bij het gooien van vuurwerk in de woning niet heeft gezien. De verdachte heeft immers verklaard dat hij nog voor de komst van de brandweer naar de kooi en vervolgens naar zijn ouders in een naburig café is gegaan. De afwezigheid van de verdachte in de periode voor het ontdekken van de brand en het arriveren van de brandweer sluit immers het bijdragen aan het veroorzaken van de brand in de periode die aan de periode van afwezigheid voorafging niet uit.
()"
10. Het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet valt op te maken dat verzoeker heeft verklaard over zijn gang vóór de komst van de brandweer naar de kooi en vervolgens naar zijn ouders in een naburig café, en het hof ook niet de bewijsmiddelen heeft aangegeven waaraan het die omstandigheden heeft ontleend.
11. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft verzoeker verklaard dat hij "ergens anders was" "tussen het momenten dat er smeulend vuurwerk in de woning werd gegooid en het tijdstip dat we de brand in de woning zagen." "Voordat ik thuis kwam was ik in de voetbalkooi."
Vervolgens in antwoord op een vraag van de advocaat-generaal "dat ik ter zitting in eerste aanleg heb verklaard dat ik, toen ik langs het huis liep naar het café al rook uit het huis zag komen. Ik weet het niet meer, het is lang geleden."
12. Dat het hof uit deze verklaring - die ten overstaan van de verdediging werd afgelegd - heeft afgeleid dat verzoeker vóór de komst van de brandweer is weggegaan behoeft niet door een bewijsmiddel te worden gestaafd, aangezien dit een (begrijpelijke) gevolgtrekking is. Dat verzoeker naar de kooi is gegaan verklaart hij zelf. Evenals: dat hij naar het café is gegaan. Dat hij naar zijn ouders in het café is gegaan heeft verzoeker ook zelf verklaard, namelijk tijdens zijn verhoor in eerste aanleg:
"Ik was langs het huis gelopen en zag dat er rook uit kwam. Daarna ben ik pas naar het café van mijn ouders gelopen."
Waaraan het hof de bewijsoverweging heeft ontleend is dus voor de verdediging onmiddellijk kenbaar geweest doordat de raadsman het verzoeker zelf heeft horen verklaren (vgl. HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 70, m.nt. M.J. Borgers). Indien geoordeeld zou moeten worden dat het stukje bewijsmotivering over het café en de ouders een verwijzing had dienen te bevatten naar het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg - mijns inziens niet - is het een omissie omtrent een volstrekt onbetekenend detail.
13. Het tweede middel faalt eveneens.
14. Beide voorgestelde middelen lenen zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
15. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Namelijk, NJ, dat
"het hof op grond van het bovenstaande van oordeel is dat vast is komen te staan dat verdachte door samen met anderen brandend vuurwerk in een woning te werpen het ontstaan van brand in die woning heeft veroorzaakt."
Uitspraak
3 februari 2009
Strafkamer
Nr. 08/01269
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 november 2007, nummer 22/002458-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 3 februari 2009.