Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6604

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2008-12-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.287/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verborgen schade (bodemverontreiniging) bij einde huurovereenkomst. Bewijslastverdeling?


Uitspraak

Arrest d.d. 9 december 2008 Zaaknummer 107.002.287/01 HET GERECHTSHOF TE ARNHEM Nevenzittingsplaats Leeuwarden Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats appellante], appellante, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: [appellante], advocaat: mr. A.T. Bolt, kantoorhoudende te Arnhem, tegen 1. [geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats geïntimeerde 1], 2. [geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats geïntimeerde 2], hierna samen te noemen: [geïntimeerden], in eerste aanleg: gedaagden, advocaat: mr. J.W. Kobossen, kantoorhoudende te Nijmegen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 23 augustus 2007 door de sector kanton, locatie Deventer van de rechtbank Zwolle-Lelystad (verder aan te duiden als: de kantonrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 19 november 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 18 december 2007. Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt: ''bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen en te bevelen om binnen 90 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis: op de plek van de vroegere mestvaalt een grondonderzoek ter zake de oppervlakte en diepte van de asbest-/eternietvervuiling te hebben laten verrichten en om aan appellante daarvan een rapport te hebben gegeven en om de aldus geconstateerde vervuilde grond te hebben alten afgraven en te hebben laten afvoeren en alles op verbeurte van een direkt opeisbare en aan appellante te betalen boet/dwangsom ad 200,-- euro voor elke dat geïntimeerde na de gestelde termijn van 90 dagen in gebreke zijn met de nakoming van een of meerdere onderdelen van het vorenstaande en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van 1.000,-- euro, exclusief b.t.w., naast het bedrag van de te wijzen proceskostenveroordeling in eerste instantie en tot betaling van de proceskosten van de appelprocedure.'' Bij memorie van grieven is een productie overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt: ''tot persistit, zoals in de appel-dagvaarding vermeld'' Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie: ''verwerping van het hoger beroep, met veroordeling van [appellante] in de op het hoger beroep vallende kosten.'' Voorts heeft [appellante] een akte en [geïntimeerden] een antwoordakte genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellante] heeft zeven grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Tussen partijen staat - als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist - het volgende genoegzaam vast: - Tussen partijen is op 2 januari 1992 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het woonhuis met erf en tuin staande en gelegen te [adres]. - In artikel 4 van de schriftelijk vastgelegde en door partijen ondertekende huurovereenkomst is het volgende bepaald: - a. De huurders aanvaarden het gehuurde in goede staat van onderhoud en zonder gebreken, welke het genot belemmeren. - b. De huurders verbinden zich het gehuurde in goede staat te zullen onderhouden en bij het beëindigen van de huur in goede staat te zullen opleveren, - De huurovereenkomst is per 1 februari 2006 door opzegging zijdens gedaagden geëindigd. 2. [appellante] vordert van [geïntimeerden] - kort gezegd - dat zij op straffe van een dwangsom met asbest vervuilde grond op het gehuurde (doen) verwijderen. Aan die vordering legt [appellante] ten grondslag dat zij na het einde van de huurovereenkomst, onder een aantal betonplaten - op de plaats waar [geïntimeerden] een mestvaalt hadden aangelegd - met (kleine stukjes gebroken en verkruimelde asbesthoudende) eternit vervuilde grond heeft aangetroffen, welke vervuiling ten tijde van het afsluiten van de huurovereenkomst niet aanwezig was. 3. [geïntimeerden] hebben het door [appellante] aan haar vordering ten grondslag gelegde gemotiveerd betwist. 4. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat - kort samengevat - [appellante] haar vordering weinig helder heeft omschreven en onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. 5. De grieven komen tegen de beslissing van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen op en leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen. 6. Nu geenszins valt uit te sluiten dat de vervuiling als door [appellante] gesteld al voor de aanvang van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst in de grond aanwezig was - niet direct zichtbaar, nu de grond in kwestie bij het aangaan van de huurovereenkomst als weiland werd gebruikt - en alsdan niet op grond van het bepaalde in artikel 4 van de huurovereenkomst voor rekening en risico van [geïntimeerden] komt (zulks is overigens ook niet gesteld), rust krachtens de hoofdregel van bewijslastverdeling (artikel 150 Rv) de bewijslast ter zake van de stelling dat de vervuiling door [geïntimeerden] is veroorzaakt, althans voor zijn rekening en risico komt, op [appellante]. 7. Laatstgenoemde heeft in hoger beroep weliswaar een bewijsaanbod gedaan, maar dat aanbod heeft enkel betrekking op het beweerdelijk aantreffen van de vervuiling nadat de betonplaten ter plaatse van de voormalige mestvaalt, waren verwijderd. Daargelaten dat evenmin duidelijk bewijs is aangeboden van de stelling dat de beweerdelijk aangetroffen deeltjes asbesthoudende eternit betrof, moet derhalve worden vastgesteld dat [appellante] geen bewijs heeft aangeboden van een essentieel onderdeel van de aan haar vordering ten grondslag liggende stellingen. 8. Het hof acht geen termen aanwezig [appellante] ambtshalve met bedoeld bewijs te belasten, hetgeen impliceert dat de vordering van [appellante] wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. 9. De grieven behoeven derhalve geen verdere behandeling. De slotsom. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris advocaat: 1,5 punt tarief II). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 251,-- aan verschotten en € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter, en mrs. Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 december 2008 in bijzijn van de griffier.