Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6642

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummersrekestnummer 322693 HA / RK 2008-1107 Wrakingsnummer 2008/17
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. Rechter-commisaris heeft op verzoek van de verdachte een getuige gehoord, maar geweigerd de antwoorden van de getuige op door de rechter-commissaris toegelaten vragen in het proces-verbaal op te nemen wegens gebrek aan relevantie. De rechter-commissaris heeft de ruimte van de verdediging om haar rechten te effectueren verder beperkt dan nodig was. Aldus heeft de rechter-commissaris de schijn gewekt dat hij niet onbevooroordeeld was jegens verzoeker. Dit betekent dat, nu iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden, het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingnummer 2008/17 rekestnummer: 322693 HA/ RK 2008-1107 parketnr: 09/925386-08 datum beschikking: 28 november 2008 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van: [verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker, raadsman: mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te Den Haag, tegen Mr. [X], rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Verzoeker is als verdachte gedagvaard om ter terechtzitting van 4 augustus 2008 te verschijnen voor de politierechter. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de politierechter naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van de raadsman, inhoudende het verzoek om als getuigen [A], [B] en [C] op te roepen, het onderzoek ter terechtzitting geschorst en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van voornoemde personen als getuigen. 1.2 Op 28 oktober 2008 heeft mr. [X] als rechter-commissaris [A] en [B] gehoord. Bij het verhoor van [A] was mr. R.A.J. Verploegh als raadsman van verzoeker aanwezig. Bij het verhoor van [B] waren mr R.A.J. Verploegh als raadsman van verzoeker en [D] van Bureau slachtofferhulp aanwezig. 1.3 Bij brief van 28 oktober 2008 heeft mr. R.A.J. Verploegh namens verzoeker een verzoek tot wraking van mr. [X] ingediend. 1.4 Mr. [X] heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 10 november 2008 door de wrakingskamer ontvangen. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek Op 24 november 2008 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen bij zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh. Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Mr. [X] is, met berichtgeving, niet verschenen. 3. Het standpunt van verzoeker Verzoeker stelt zich bij monde van zijn raadsman mr. Verploegh op het standpunt dat mr. [X] door zijn handelwijze tijdens de verhoren van [A] en [B] hem grond geeft voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. [X] niet onbevooroordeeld is jegens hem. Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is namens verzoeker - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. Mr. Verploegh acht in de eerste plaats grond voor wraking aanwezig omdat mr. [X] de getuige [A] tijdens het verhoor op 28 oktober 2008 te kennen heeft gegeven dat hij een bepaalde vraag niet hoefde te beantwoorden, omdat [A] deze vraag al beantwoord zou hebben. Ook na afloop van het verhoor heeft mr. Verploegh nogmaals tevergeefs aan mr. [X] gevraagd of [A] de door hem gestelde vraag met een ja of nee mocht beantwoorden. Volgens mr. Verploegh is de stelling van mr. [X] dat de vraag al beantwoord was onjuist. Het niet laten beantwoorden van de vraag door de getuige [A] geeft mr. Verploegh de indruk dat deze getuige in bescherming wordt genomen, opdat deze niet hoeft te zeggen dat hij in zijn eerdere verklaring bij de politie onwaarheden heeft verteld. Daarnaast heeft mr. Verploegh als grond voor wraking aangevoerd dat mr. [X] heeft geweigerd getuige [B] gegeven antwoorden op te nemen in het proces-verbaal van verhoor. Mr. Verploegh stelt dat de vragen betreffende pagina 45 van het politie proces-verbaal alsmede de vraag of zij wist dat verzoeker jegens haar aangifte/melding bij de politie had gedaan van steunfraude, voor verzoeker van belang zijn. Namens verzoeker is gesteld dat de omstandigheid dat de getuige [B] wist van de aangifte mogelijk een motief is geweest voor het doen van een onjuiste aangifte tegen hem. Door niets over de wetenschap bij de getuige [B] over de aangifte door verzoeker van steunfraude op te willen nemen in het proces-verbaal van verhoor geeft mr. [X] aan althans wekt hij de schijn, dat hij de stelling van verzoeker dat er een motief is om onjuiste aangifte tegen hem te doen niet serieus neemt. Voorts heeft mr. Verploegh aangevoerd dat mr. [X] welhaast bij iedere vraag die hij heeft gesteld tijdens de verhoren van beide hiervoor genoemde getuigen aan hem heeft gevraagd wat de relevantie van de gestelde vraag is. Mr. [X] heeft volgens verzoeker door zijn opstelling tijdens beide verhoren de verdediging onvoldoende ruimte gegeven haar rechten te effectueren en daarmee heeft mr. [X] de schijn van partijdigheid gewekt. 4. Het standpunt van mr. [X]. In zijn schriftelijke reactie heeft mr. [X] verklaard dat hij niet in de wraking berust en heeft hij de door verzoeker aangevoerde gronden weersproken. Mr. [X] is van mening dat het verzoek tot wraking elke grond mist en ongegrond verklaard dient te worden. Hij heeft daartoe het navolgende - zakelijk weergeven - naar voren gebracht. Hij heeft geweigerd om de antwoorden van de getuige [B] over pagina 45 van het politie proces-verbaal in het proces-verbaal van verhoor op te nemen, omdat de vragen en antwoorden van de getuige op dit punt geen relevantie hadden voor de tenlastelegging. Daarnaast was deze getuige zwaar geëmotioneerd tijdens het verhoor en verdiende de getuige enige bescherming tegen een te lang en belastend verhoor. Dat is ook de reden geweest dat hij tijdens het verhoor van deze getuige heeft geprobeerd de vragen en antwoorden te beperken tot het hoogst noodzakelijke. Mr. [X] heeft verder vermeld dat de vragen van de raadsman van verzoeker niet op een zodanige manier gesteld waren dat deze relevant waren voor de tenlastegelegde periode. Mr. [X] stelt dat hij, door mr. Verploegh de gelegenheid te hebben gegeven de vraag te stellen en relevant te maken voor de tenlastegelegde periode, mr. Verploegh alle ruimte heeft geboden om zijn rechten te effectueren. Voorts heeft mr. [X] gesteld dat de opmerkingen van mr. Verploegh over het verloop van het verhoor van de getuige [A] feitelijke grond missen, aangezien deze getuige de door mr. Verploegh gestelde vraag moest beantwoorden en de getuige [A] ook antwoord heeft gegeven op de vraag. 5. Beoordeling Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden over de gang van zaken tijdens het verhoor van de getuige [A] zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven de rechtbank geen grond te vrezen dat het mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt noch is daardoor ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [A] komt duidelijk naar voren dat deze getuige op de door mr. Verploegh gestelde vraag antwoord heeft gegeven en dat het door de getuige gegeven antwoord ook opgenomen is in het proces-verbaal van verhoor. Ten aanzien van de handelwijze van mr. [X] tijdens het verhoor van de getuige [B] overweegt de rechtbank als volgt. Mr. [X] heeft zijn weigering de antwoorden van de getuige in het proces-verbaal op te nemen gemotiveerd door te stellen dat hij daarvan de relevantie voor de zaak niet zag. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris - juist in een zaak als deze, waarin hij de getuigen op verzoek van de verdachte hoort - de (raadsman van) de verdachte enige ruimte dient te geven, ook als dat inhoudt het stellen van op het eerste gezicht misschien wat minder relevante vragen. In dit geval blijkt bovendien uit de stukken dat de verdediging gemotiveerd heeft aangegeven wat de relevantie van de vragen was. Onder omstandigheden kan de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris om tijdens het verhoor van een getuige erop toe te zien dat de rechten van de getuige niet in het gedrang komen, meebrengen dat de rechter-commissaris de aan de getuige te stellen vragen beperkt tot de hoogst noodzakelijke. Waar het echter gaat om door de rechter-commissaris toegelaten vragen, waarop de getuige reeds een antwoord heeft gegeven, kan de weigering van de rechter-commissaris de antwoorden op deze vragen op te nemen in het proces-verbaal niet meer gezien worden als de bescherming van een door het verhoor emotioneel belaste getuige. Door niettemin te weigeren de antwoorden wegens gebrek aan relevantie op te nemen in het proces-verbaal, heeft mr. [X] de ruimte van de verdediging om haar rechten te effectueren verder beperkt dan nodig was. Aldus heeft mr. [X] de schijn gewekt dat hij niet onbevooroordeeld was jegens verzoeker. Dit betekent dat, nu iedere schijn van partijdigheid of vooringenomenheid dient te worden vermeden, het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen. Derhalve zal als volgt beslist worden. 6. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] toe; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan: • de verzoeker p/a zijn raadsman mr. R.A.J. Verploegh; • de officier van justitie mr. A.S. van Breugem; • de rechter-commissaris mr. [X] ; Aldus beslist in raadkamer en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2008 door mrs E.A.G.M. van Rens, I.D. Bellaart en A.H. Bergman, rechters, in tegenwoordigheid van mr S.P. Jadoenathmisier als griffier.