
Jurisprudentie
BG6663
Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers258716 KG ZA 08-1188
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers258716 KG ZA 08-1188
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Tuchtcommissie van de KNVB heeft speler van G.V.V.V. 1 voor twee maanden geschorst omdat zij bewezen achtte dat deze speler tijdens de wedstrijd tegen Spakenburg 1 een elleboogstoot heeft gegeven aan een tegenspeler. Speler is daartegen in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep van de KNVB en heeft de Commissie verzocht om een mondelinge behandeling te gelasten. De Commissie heeft dit verzoek niet gehonoreerd en heeft de uitspraak van de Tuchtcommissie bevestigd. In kort geding is de vraag aan de orde of het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de Commissie van Beroep een mondelinge behandeling had moeten gelasten. Geconcludeerd wordt dat dit niet het geval is.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 258716 / KG ZA 08-1188
Vonnis in kort geding van 28 november 2008
in de zaak van
[X],
wonende te Veenendaal,
eiser,
advocaat mr. E.J.A.Vilé,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.A. Knijff.
Partijen zullen hierna [X] en de KNVB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 november 2008,
- de producties 1 tot en met 8 van [X],
- de mondelinge behandeling van 27 november 2008,
- de pleitnota van [X],
- de producties 1 tot en met 10 van de KNVB,
- de pleitnota van KNVB.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De beslissing luidt zoals hieronder is bepaald. Aan partijen is medegedeeld dat de nadere schriftelijke uitwerking van dit vonnis zo spoedig mogelijk zal volgen.
2. De feiten
2.1. [X] is lid van de KNVB en speler in het eerste elftal van de Veenendaalse voetbalvereniging G.V.V.V. Dit elftal komt uit in de Zaterdag Hoofdklasse B van de sectie Amateurvoetbal van de KNVB. [X] is de aanvoerder en de teamleider van dit elftal.
2.2. Bij brief van 28 oktober 2008 heeft de Tuchtcommissie van het district West 1
van de KNVB (hierna te noemen: “de Tuchtcommissie”) [X] voor de periode van
30 oktober 2008 tot 30 december 2008 uitgesloten van deelname aan wedstrijden omdat zij op grond van schriftelijke verklaringen bewezen achtte dat [X] tijdens de op 4 oktober 2008 tegen Spakenburg 1 gespeelde wedstrijd een elleboogstoot heeft gegeven aan een tegenspeler.
2.3. Bij brief en e-mail van 1 november 2008 heeft [X] tegen deze door de Tuchtcommissie opgelegde straf beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal District West 1 van de KNVB (hierna te noemen: “de Commissie van Beroep”). [X] heeft in zijn beroepschrift de Commissie van Beroep verzocht om zijn beroep mondeling te mogen toelichten. [X] heeft dit verzoek als volgt toegelicht:
“(…) Ik wil toelichten wat de situatie is geweest. Wanneer mij het verwijt treft dat mijn ongecontroleerde bewegingen moeten worden aangemerkt als zou ik hebben uitgehaald naar [Y], dit niet mag en niet hoort te worden aangemerkt als een elleboogstoot. Er is een verschil in slaan naar een speler en het geven van een elleboogstoot. Ik vind dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat [Y] het zeer dichte lijfelijke contact met mij heeft gezocht, door mij onreglementair om mijn middel te grijpen en vast te houden. Dat mijn – als gevolg daarvan – ongecontroleerde bewegingen tot gevolg hadden dat ik hem in het gezicht raakte spijt mij verschrikkelijk, maar het is geen elleboogstoot geweest. (…)”
2.4. Bij uitspraak van 19 november 2008 heeft de Commissie van Beroep de uitspraak van de Tuchtcommissie bevestigd. Zij heeft dit bij brief van 20 november 2008 aan [X] meegedeeld en nader toegelicht. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“ (…)
Gezien de reeds beschikbare gegevens was er naar de mening van de commissie geen aanleiding voor het instellen van een nader mondeling onderzoek.
(…)
Na bestudering van alle tot het dossier behorende stukken is de commissie tot het oordeel gekomen, dat het bewijs van hetgeen u verweten is, voldoende geleverd is. Zij acht het bewijs onder meer geleverd door de verklaringen van diverse getuigen waaruit hieronder enkele citaten volgen:
- Scheidsrechter [B]: “Tijdens mijn fluitsignaal nam de GVVV speler wraak op de
Spakenburg speler. GVVV speler sloeg keihard en opzettelijk met zijn elleboog in het
gezicht van de achter hem lopende Spakenburg speler.”
- Rapporteur [S]: “In de achtervolging struikelde nummer 9 en greep zich vast aan zijn
tegenstander. Deze rukte zich los, maar gaf ook een elleboogstoot met de rechterarm
achterwaarts en raakte zijn tegenstander vol in het gezicht.”
- Tegenspeler [Y]: “Ik liep naast de speler. Wou de bal blokken kreeg toen een
bewuste elleboog in mijn linkeroog en op mijn neus.”
- Waarnemer [D]: “In de eerste helft hield nr. 9 van Spakenburg de nr. 6 van
GVVV om zijn middel vast in een duel om de bal; daarbij sloeg nr. 6 van GVVV naar
achteren om zich los te maken.”
De commissie acht het ernstig letstel van de tegenspeler bewezen door het fotomateriaal en door de omstandigheid dat de tegenspeler zich onder doktersbehandeling heeft moeten stellen. (…).
Met betrekking tot uw beroepschrift merkt de commissie op dat zij het gezien bovengenoemde verklaringen, bezien in hun onderlinge samenhang, niet aannemelijk acht dat slechts sprake is geweest van ongecontroleerde bewegingen om in balans te komen.
Ook kan de commissie gezien bovenstaande rapportages zich niet vinden in uw opvatting dat niemand heeft gezien wat er precies gebeurde.
De commissie hecht geen waarde aan verklaringen van derden, in casu de rapporteur en de voorzitter van Spakenburg, nu zij ongemotiveerd een oordeel geven over hetgeen de scheidsrechter wel of niet gezien zou hebben. Voor de commissie is leidend hetgeen de scheidsrechter zelf heeft verklaard te hebben waargenomen.
Tenslotte merkt de commissie op dat de onder de gegeven omstandigheden het slaan van de speler en het geven van een elleboogstoot aan de speler overtredingen zijn die op elkaar gelijken dan wel moeilijk te onderscheiden zijn. Gezien het gehele feitencomplex acht de commissie de kwalificatie van de scheidsrechter (het geven van een elleboogstoot) juist en ziet zij geen aanleiding om bijzondere betekenis toe te kennen aan het door u geconstateerde onderscheid tussen slaan met de elleboog en het geven van een elleboogstoot.
Nu ook de uitgesproken straf gezien de voor de overtreding geldende norm van 2 tot en met 4 maanden uitsluiting niet als onrechtvaardig is te achten, kan voor wijziging daarvan geen aanleiding bestaan. (…).”
2.5. De door de Commisie van Beroep geciteerde verklaringen van [B], [S], [Y] en [D] zijn vermeld op het wedstrijdformulier.
Daarnaast is op dit wedstrijdformulier, onder meer, een verklaring opgenomen van de assistent-scheidsrechter, [K]. Deze verklaring luidt als volgt:
“In een duel om de bal waarbij de speler van Spakenburg de bovengenoemde speler (de voorzieningenrechter lees: “[X]”), vasthield werd op het moment van fluiten van de scheidsrechter voor deze overtreding, een elleboogstoot gegeven aan de speler van Spakenburg. Dit is overigens niet door mij persoonlijk waargenomen omdat de speler die de vermeende elleboogstoot uitdeelde het dichtstbijzijnde was voor mij en de tegenstander achter hem liep. Wel heb ik de gevolgen waargenomen en dit was een hevig bloedende neus en een oog dat dichtgeslagen was.”
2.6. In het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal 2008/2009 van de KNVB is voor zover van belang, het volgende bepaald:
Titel 5: De behandeling van de zaak
Paragraaf 1: Algemene bepaling
Artikel 59 - Algemeen
(…)
2. Zaken worden schriftelijk behandeld, tenzij de commissie anders beslist.
(…)
Paragraaf 3: Mondelinge behandeling
Artikel 62 - Algemene bepalingen
1. Een mondelinge behandeling vindt alleen plaats als de commissie dat wenselijk acht.
(…)
Paragraaf 5: Bewijs
Artikel 76 – Bewijsmiddelen
1. Als bewijsmiddelen kunnen uitsluitend dienen:
a. mondelinge of schriftelijke verklaringen van de betrokkene;
b. mondelinge of schriftelijke verklaringen van een getuige;
c. mondelinge of schriftelijke verklaringen van een deskundige;
d. overige schriftelijke stukken;
e. beeld- of geluidsdragers.
2. Het bewijs dat betrokkene de overtreding of het administratieve verzuim heeft begaan,
dient te berusten op ten minste twee bewijsmiddelen uit verschillende bron.
3. In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid kan het bewijs ook berusten op een
van de navolgende bewijsmiddelen:
a. de mondelinge of schriftelijke verklaring van de scheidsrechter bij door hemzelf
waargenomen overtredingen van de wedstrijdbepalingen;
(…)
Titel 8: De rechtsmiddelen
Paragraaf 1: Beroep
(…)
Artikel 103 - Van toepassing zijnde artikelen bij behandeling in beroep
1. Op de behandeling door de commissie van beroep zijn de artikelen van hoofdstuk 7, titel 4, hoofdstuk 7 titel 5, en de artikelen 96 en 97 van hoofdstuk 7, titel 7, alle van dit reglement, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in deze titel niet afgeweken wordt.
(…)
2.7. In de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal, juli 2008, is – voor zover van
belang – het volgende bepaald:
“1.9 Criteria mondelinge behandeling
Een mondeling onderzoek (door de tuchtcommissie en de commissie van beroep) moet in elk geval
plaatsvinden in de volgende gevallen:
Cumulatief:
1. er dient sprake te zijn van een overtreding waar een straf op staat van een schorsing van negen
maanden of meer of het uit de competitie nemen van een elftal/team;
en
2. de feiten zijn omstreden wat onder meer blijkt uit (onvoldoende) eenduidige getuigenverklaringen;
en
3. er is door betrokkene de wens geuit gehoord te worden.
Deze voorwaarden laten de mogelijkheid van een mondelinge behandeling bij mindere overtredingen
en lagere straffen, ook zonder dat erom is gevraagd, onverlet.
Het betreft hier een mondeling onderzoek door de gehele kamer die de zaak behandelt en niet het
horen door een lid van de commissie.”
2.8. G.V.V.V. en Spakenburg zijn door de Tuchtcommissie in staat van beschuldiging gesteld wegens vermeende wanordelijkheden die direct na het incident tussen [X] en [Y] hebben plaatsgevonden. In dit verband heeft op 22 oktober 2008 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.8.1. [S] heeft tijdens deze mondelinge behandeling verklaard dat de scheidsrechter in eerste instantie niet goed kon zien wat er gebeurd was, omdat hij beide spelers in de rug keek en dat de tweede assistent, [K], dit wel goed gezien had omdat het zowat voor zijn neus gebeurde.
2.8.2. [K] heeft tijdens deze mondelinge behandeling verklaard dat het geven van de rode kaart aan [X] is gebeurd op waarneming van de scheidsrechter en dat deze overtreding niet door hem is waargenomen.
2.9. Op 29 november 2008 zal de wedstrijd G.V.V.V. 1 tegen de IJsselmeervogels 1 plaatsvinden. IJsselmeervogels 1 is op dit moment de koploper in de competitie en wordt met één punt verschil gevolgd door G.V.V.V. 1.
3. Het geschil
3.1. [X] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
a) wordt bepaald dat het de KNVB niet is toegestaan om de aan [X] door de
Tuchtcommissie opgelegde straf verder ten uitvoer te leggen, dit voor de duur van de
door [X] tegen de KNVB aan te spannen bodemprocedure in eerste aanleg,
b) de KNVB wordt bevolen [X] met onmiddellijke ingang weer te laten deelnemen aan
wedstrijden van G.V.V.V. 1 in de competitie van de Zaterdag Hoofdklasse B van het
Amateurvoetbal,
c) de KNVB wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2. De KNVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [X] baseert zijn vorderingen zoals weergegeven in 3.1 onder a en b op de stelling dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig en eerlijk proces omdat de Commissie van Beroep het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door ondanks zijn daartoe strekkende verzoek geen mondelinge behandeling te houden.
4.2. De KNVB betwist dat de Commissie van Beroep een mondelinge behandeling had moeten gelasten en dat sprake is geweest van een onzorgvuldig en oneerlijk proces.
4.3. Aan de orde is dan ook de beantwoording van de vraag of het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen dat de Commissie van Beroep een mondelinge behandeling had moeten gelasten. Geconcludeerd wordt dat dit niet het geval is. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
4.4. Als uitgangspunt geldt dat op grond van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal 2008/2009 een mondelinge behandeling alleen plaatsvindt als de Tuchtcommissie of, in hoger beroep, de Commissie van Beroep dat wenselijk acht
(zie artikel 62 lid 1 en 103 van het Reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal 2008/2009). Het is dus in beginsel aan de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep om te bepalen of een mondelinge behandeling wordt gelast of niet.
4.5. Dit neemt echter niet weg dat deze commissies onder alle omstandigheden een mondelinge behandeling achterwege kunnen laten.
4.6. Zij moeten gelet op artikel 1.9 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal, juli 2008, een mondelinge behandeling gelasten indien cumulatief is voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. er is sprake van een overtreding waar een straf op staat van een schorsing van negen
maanden of meer of het uit de competitie nemen van een elftal/team;
2. de feiten zijn omstreden wat onder meer blijkt uit (onvoldoende) eenduidige
getuigenverklaringen;
3. er is door betrokkene de wens geuit te worden gehoord.
Niet in geschil is dat op het geven van een elleboogstoot een straf staat van een schorsing van twee tot vier maanden. Dit leidt al tot de conclusie dat niet aan alle voorwaarden voor het moeten gelasten van een mondelinge behandeling is voldaan.
4.7. Maar ook buiten deze in artikel 1.9 van de Handleiding tuchtzaken amateurvoetbal, juli 2008, genoemde situatie geldt dat de Tuchtcommissie en de Commissie voor Beroep gehouden kunnen zijn een mondelinge behandeling te gelasten. Er is echter niet gebleken van omstandigheden die meebrengen dat de Commissie van Beroep in dit geval een mondelinge behandeling had moeten gelasten. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8. [X] erkent in zijn beroepschrift dat zijn elleboog het gezicht van zijn tegenspeler [Y] heeft geraakt en dat [Y] daardoor letsel heeft opgelopen.
4.9. De op het wedstrijdformulier vermelde verklaringen van [B] (de scheidsrechter), [S] (rapporteur) en [D] (waarnemer) zijn eenduidig en hebben de strekking dat zij allen hebben waargenomen dat [X] een elleboogstoot heeft gegeven.
4.10. [X] kan niet worden gevolgd in zijn stelling inhoudende dat de Commissie van Beroep had moeten begrijpen dat het in geschil was of [B] de elleboogstoot van [X] heeft waargenomen.
4.10.1. [X] heeft in zijn beroepschrift niet vermeld dat – zoals hij in zijn dagvaarding en in zijn pleitnota stelt – [B] na afloop van de wedstrijd aan hem heeft verklaard dat hij de toedracht van het incident niet heeft kunnen waarnemen en dat hij op de waarneming van de assistent-scheidsrechter, A. [K] (hierna te noemen: “[K]”), heeft vertrouwd.
4.10.2. Verder geldt dat de aan de Commissie van Beroep verstrekte schriftelijke verklaringen en de verklaringen die [S] en [K] tijdens de mondelinge behandeling inzake de tuchtprocedure tegen G.V.V.V. en Spakenburg hebben afgelegd, onvoldoende aanleiding hebben behoeven te geven om eraan te twijfelen dat [B], in tegenstelling tot wat hij daarover heeft verklaard, de elleboogstoot niet zelf heeft waargenomen.
Uit de op het wedstrijdformulier vermelde verklaring van [B] volgt dat [B] het incident zeer goed heeft kunnen waarnemen omdat dit incident zich kort nadat hij voor een overtreding van [Y] op [X] had gefloten, voordeed.
De op het wedstrijdformulier vermelde verklaring van [K] en de verklaring die [K] in het kader van de mondelinge behandeling inzake de tuchtprocedure tegen G.V.V.V. en Spakenburg heeft afgelegd, ondersteunen deze verklaring van [B] (zie 2.5 en 2.8.2).
De verklaring die [S] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling inzake de tuchtprocedure tegen G.V.V.V. en Spakenburg heeft afgelegd (zie 2.8.1), vormde onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de verklaringen van [B] en [K] zo ernstig te twijfelen, dat een mondelinge behandeling met verhoor van getuigen noodzakelijk was.
4.11. De door [X] aangevoerde omstandigheden dat:
- hij ontkent schuldig te zijn,
- het ingrijpende karakter van zijn bestraffing aanzienlijk is,
- in de landelijke en plaatselijke pers (onder andere Algemeen Dagblad) publiciteit en
commotie over deze zaak is ontstaan,
- hij uitdrukkelijk aan de Commissie van Beroep heeft verzocht om een mondelinge
behandeling te gelasten,
brengen – ook in onderlinge samenhang bezien – niet met zich mee dat de Commissie van Beroep een mondelinge behandeling had moeten gelasten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bestraffing van [X], te weten een uitsluiting voor twee maanden, niet zo ingrijpend is dat om die reden een mondelinge behandeling had moet worden gelast en dat onvoldoende gebleken is dat er in landelijke en plaatselijke pers commotie over de zaak van [X] is ontstaan.
Evenmin kunnen de door [X] aangevoerde omstandigheid dat de Commissie van Beroep niet aan [X] heeft meegedeeld dat het voornemen bestond om geen mondelinge behandeling te houden en niet aan [X] is voorgesteld om zich gelet daarop nog nader schriftelijk uit te laten de conclusie dragen dat de Commissie van Beroep een mondelinge behandeling had moeten gelasten. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die meebrengen dat de Commissie van Beroep [X] in de gelegenheid had moeten stellen om zich nog nader schriftelijk te laten uitlaten. [X] heeft voldoende gelegenheid gehad om gemotiveerd verweer te voeren tegen de beslissing van de Tuchtcommissie en heeft hiervan ook gebruik gemaakt door middel van het indienen van zijn beroepschrift.
4.12. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [X] zullen worden afgewezen.
4.13. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van KNVB worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.070,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van KNVB tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2008.?