Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6728

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/371 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet meer ongeschikt voor het verrichten van zijn arbeid. Geen psychiatrisch ziektebeeld. Geen specifiek (ernstige) psychopathologie, die betrokkene volledig arbeidsongeschikt maakt.


Uitspraak

07/371 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 december 2006, 05/4815 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.W. Beers. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant heeft zich op 15 maart 2004 wegens psychische klachten ziek gemeld voor zijn werk als tuinbouwmedewerker en naar aanleiding hiervan is hem ziekengeld toegekend. Uit het afschrift van de medische kaart blijkt dat appellant verscheidene keren het spreekuur heeft bezocht van verzekeringsarts E.N. Ali, die mede gelet op de door appellants huisarts verstrekte inlichtingen aanleiding heeft gezien een psychiatrische expertise te laten uitbrengen. 1.2. Op 9 december 2004 is op verzoek van voornoemde verzekeringsarts een rapport uitgebracht door psychiater W. Dominicus, die melding heeft gemaakt van het uit de informatie van de behandelend sector bij appellant naar voren komende beeld van voortdurend drugsmisbruik, zowel soft- als harddrugs, bij een man met een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral antisociale, narcistische trekken. Hij onderkende bij appellant wel beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid, voortkomend uit het ontbreken van een adequate structuur, maar constateerde bij appellant geen invaliderende psychopathologie in de zin van psychotische stoornissen of anderszins. Gelet op deze conclusie heeft de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 31 maart 2005 aangezegd dat hij met ingang van 4 april 2005 niet meer wegens ziekte of gebreken arbeidsongeschikt werd geacht. 1.3. Bij besluit van 4 april 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 4 april 2005 geen recht meer had op ziekengeld. 1.4. In de bezwaarfase is appellant gezien door bezwaarverzekeringsarts M. Keus, die in de door psychiater Dominicus vermelde persoonlijkheidsstoornis geen reden zag om appellant op medische gronden ongeschikt te achten voor het simpele gestructureerde werk als tuinbouwmedewerker, waar met bloemen en planten werd gewerkt. 2. Bij besluit van 23 juni 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij beslissende betekenis toegekend aan het op haar verzoek door psychiater E. Hoencamp in juli 2006 uitgebrachte en bij brief van 26 oktober 2006 nog nader geadstrueerde rapport. 4. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en heeft het volgende overwogen. 4.1. Bij de vorming van zijn oordeel heeft de Raad, evenals de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan het door voornoemde deskundige uitgebrachte rapport. Zoals de rechtbank heeft overwogen is de deskundige tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van een ernstige persoonlijkheidsproblematiek, gecompliceerd door drugsmisbruik en periodiek door externe omstandigheden, depressieve verschijnselen en mogelijk randpsychotische verschijnselen. De deskundige heeft vastgesteld dat betrokkene wel in staat is geweest om met deze persoonlijkheidsproblematiek redelijk tot goed te functioneren, zodat in dat opzicht geen absolute beperkingen ten aanzien van arbeid bestonden. Bij appellant is volgens de deskundige echter onder invloed van externe omstandigheden periodiek een psychiatrisch toestandsbeeld aanwezig en dan bestaat bij appellant een verminderd vermogen tot impulsregulatie, realiteitstoetsing en adequate sociale interactie. 4.2. In reactie op voormeld rapport heeft bezwaarverzekeringsarts Keus op 8 september 2006 gerapporteerd dat volgens de ter beschikking staande gegevens geen aanwijzingen bestaan dat bij appellant op de datum in geding 4 april 2005, een psychiatrisch ziektebeeld i.e.z. bestond. Naar aanleiding hiervan heeft voornoemde deskundige in zijn brief van 26 oktober 2006 aan de rechtbank te kennen gegeven dat op 4 april 2005, voor zover retrospectief te beoordelen, er geen specifiek (ernstige) psychopathologie was, die betrokkene volledig arbeidsongeschikt zou maken. De Raad ziet geen reden om aan dit standpunt te twijfelen en verwijst in dit verband naar het afschrift van voormelde medische kaart. Daaruit blijkt dat appellant op het spreekuur van 31 maart 2005 de inhoud en de conclusie van de expertise van psychiater Dominicus is uitgelegd. De betreffende notities bevatten geen aanwijzing dat toen sprake was van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. 4.3. In aanmerking genomen dat appellant als tuinbouwmedewerker kennelijk simpele en gestructureerde werkzaamheden verrichtte - hetgeen appellant in dit verband heeft gesteld vormt geen reden om hieraan te twijfelen - is de Raad van oordeel dat appellant op en na 4 april 2005 terecht niet ongeschikt is geacht voor zijn arbeid. 4.4. Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR