
Jurisprudentie
BG6731
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1878 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1878 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Niet is gesteld of gebleken dat de medische rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat zij innerlijk niet consistent zijn. Geen medische stukken in geding gebracht die tot een anders luidend oordeel zouden kunnen leiden. Voor het aannemen van een urenbeperking bestaat blijkens de gedingstukken geen basis. Voldoende arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
07/1878 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 februari 2007, 05/1624 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 19 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en stukken ingezonden die betrekking hebben op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 22 juli 2007.
Het Uwv heeft bij brief van 28 augustus 2008 een nader arbeidskundig rapport in geding gebracht.
Appellante heeft bij brief van 26 september 2008 een brief van haar huisarts van 20 februari 2008 in geding gebracht.
Appellante heeft bij brief van 1 oktober 2008 een spreekuurverslag van 20 augustus 2008 van M.A.C. Vierboom, bedrijfsarts, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Appellante was aanwezig, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, werkzaam als supervisor telemarketing voor 36 uur per week, heeft zich op 22 januari 1997 ziek gemeld met rug- ,bekken- en elleboogklachten. Aan haar is per 21 januari 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is zij gezien door een verzekeringsarts van het Uwv, die heeft vastgesteld dat zij als gevolg van voormelde klachten beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, welke beperkingen hij heeft opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens bezien in hoeverre zij met deze beperkingen gangbare arbeid kan verrichten en heeft een aantal voor appellante geschikte functies geselecteerd, die lichte werkzaamheden inhouden met afwisselend lopen, zitten en staan dan wel zittend werk met de mogelijkheid van vertreden. Met deze arbeid kan appellante een zodanig inkomen verdienen dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 5,07%. Het Uwv heeft dienovereenkomstig bij besluit van 27 juli 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken per 27 september 2005. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar heeft A. van Bruggen, bezwaarverzekeringsarts, op 11 oktober 2005 een rapport uitgebracht, waarin deze het primaire medisch oordeel heeft onderschreven; wel heeft hij aanleiding gezien de FML op enkele punten iets bij te stellen. De bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts heeft blijkens zijn rapport van 14 oktober 2005 de geduide functies opnieuw bezien, heeft één functie laten vervallen omdat deze te veel lopen en staan inhield, en heeft vervolgens berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit 19,25% bedraagt. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij besluit van 20 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard en haar WAO-uitkering per 27 september 2005 herzien naar een percentage van 15 tot 25%.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft zij onder meer aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat zij met name veel minder in staat is om te lopen, achtereen te zitten en te staan. Ook stelt zij dat zij slechts een beperkt aantal uren per dag kan werken, zodat het aannemen van een urenbeperking is aangewezen.
2.2. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat de medische rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat zij innerlijk niet consistent zijn. Appellante heeft haar stelling dat zij meer beperkt is niet onderbouwd met nadere gegevens. De rechtbank heeft, naar aanleiding van een stelling van appellante dat het enkel zou gaan om een oordeel van een andere arts dan die haar in het verleden had onderzocht, nog opgemerkt dat bij een vergelijking van het zogenoemde dagverhaal uit het medisch onderzoek van april 1999 met dat van mei 2005 blijkt dat zij meer activiteiten is gaan ontplooien.
2.3. Ook de arbeidskundige grondslag als zodanig van het bestreden besluit heeft de rechtbank voldoende deugdelijk geacht; in met name het arbeidskundig rapport van 30 oktober 2006 is afdoende per signalering gemotiveerd dat en waarom er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Nu deze nadere motivering eerst in de fase van het beroep is verkregen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en van het griffierecht.
3. In het namens appellante ingestelde hoger beroep zijn voornamelijk de eerder aangevoerde grieven herhaald. Tevens heeft zij erop gewezen dat haar medische situatie in feite sedert de beoordeling in 1999 niet is veranderd; met name is onduidelijk waarom bij een onveranderde medische toestand destijds in 1999 wel een urenbeperking in acht is genomen en deze in 2005 is vervallen.
4.1 De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad merkt allereerst op, dat het Uwv bezwaar heeft gemaakt tegen het bij brief van 1 oktober 2008, bij de Raad ingekomen op 7 oktober 2008, in geding brengen van het schrijven van M.A.C. Vierboom. De Raad zal het desbetreffende stuk dat is ingekomen binnen de tien dagen-termijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht buiten beschouwing laten.
4.3. De Raad kan hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit geheel onderschrijven. De Raad acht het medisch onderzoek voldoende en constateert dat van de zijde van appellante geen medische stukken in het geding zijn gebracht die in afdoende mate tot een ander oordeel dan dat van het Uwv zouden kunnen leiden. Appellante heeft vooral benadrukt dat haar medische situatie sedert 1998 niet is veranderd. Daargelaten dat, zoals ook de rechtbank heeft gesteld, het dagverhaal uit 1998/1999 vergeleken met 2005 een verbetering laat zien, is het vaste rechtspraak van de Raad, dat elke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gericht is op het vaststellen van de actuele belastbaarheid op de datum waarop die beoordeling geacht wordt betrekking te hebben, zodat een eerdere andere inschatting daar niet snel aan zal afdoen. Voor het aannemen van een urenbeperking bestaat blijkens de gedingstukken geen basis, waarbij nog zij opgemerkt dat de FML reeds behoorlijke beperkingen bevat.
4.4. Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de schatting stelt de Raad vast dat appellante slechts in het algemeen de geschiktheid van de geduide functies heeft betwist. De toelichting bij de signaleringen die door de arbeidskundige in zijn rapport van 30 oktober 2006 is gegeven, heeft zij niet specifiek bestreden. De Raad oordeelt met de rechtbank dat deze toelichting voldoende helder en inzichtelijk is en constateert met de rechtbank dat deze eerst na de totstandkoming van het bestreden besluit is verstrekt. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven.
4.5. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL