Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6756

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01730 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening.


Uitspraak

16 december 2008 Strafkamer nr. 08/01730 H Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2005, nummer 23/004622-04, ingediend door mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd Het Hof heeft in hoger beroep de aanvrager ter zake van overtreding van art. 30, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), gepleegd op 30 april 2003, veroordeeld tot een geldboete van € 200,?, subsidiair vier dagen hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van zo een omstandigheid. Daartoe is aangevoerd dat uit de bij de aanvrage overgelegde brief van het assurantiekantoor [A] van 28 juni 2007 blijkt dat op 30 april 2003 voor de auto een verzekering overeenkomstig de WAM van kracht was. Deze brief houdt in: "U bent bij [B] verzekerd geweest voor een auto onder polisnummer [001] in de periode 21 augustus 2001 t/m 5 augustus 2003." 3.3. Vooropgesteld moet worden dat bij de aanvrage, waarin niet het kenteken van de auto is vermeld, niet is overgelegd een verklaring als bedoeld in art. 34, tweede lid, WAM. 3.4. De overgelegde brief kan niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld, nu de brief ook inhoudt: "In deze periode is de auto omstreeks 21 juni 2002 en 30 september 2002 afgemeld bij het RDW wegens het niet betalen van de premie. Hoe lang deze afmeldingen bedroegen hebben wij niet terug kunnen vinden in uw dossier." 3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 december 2008.