
Jurisprudentie
BG6767
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2441 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2441 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Proceskosten. Zorgvuldig medisch onderzoek. Toelichting op de overschrijdingen in de functies.
Uitspraak
07/2441 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2007, 06/1713
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Hout en Bouw te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad in een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 19 september 2008 een nadere toelichting gegeven op de aan appellant voorgehouden functies.
Bij brief van 10 oktober 2008 is namens appellant op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is laatstelijk voor 37,5 uur per week als schilder werkzaam geweest. Op
19 november 2001 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld wegens depressieve klachten. Met ingang van 18 november 2002 heeft het Uwv aan appellant een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 24 juni 2005 onderzocht door de verzekeringsarts A.C. Bosma-Fioole, die in haar rapportage heeft aangegeven dat appellant beperkingen ondervindt ten aanzien van hoge werkdruk, een drukke en lawaaierige omgeving, alsmede contact met collega’s. Deze verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin de belastbaarheid van appellant is beschreven. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige J. Eerhart op 15 juli 2005 functies geselecteerd die appellant met inachtneming van zijn beperkingen nog zou kunnen verrichten. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 25 tot 35%. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant dienovereenkomstig herzien met ingang van 28 november 2005.
2.2. In de bezwaarprocedure onderschreef de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer in een rapport van 29 juni 2006 de conclusies van de primaire verzekeringsarts en concludeerde dat de gestelde beperkingen voldoende tegemoet komen aan de feitelijke aard en ernst van de aandoeningen c.q. de medische toestand van appellant per de in geding zijnde datum. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 september 2005 bij besluit van 7 juli 2006 (het bestreden besluit) ongegrond.
2.3. Appellant heeft op 7 juli 2006 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het Uwv. Vervolgens heeft appellant op 11 augustus 2006 aangegeven dat het beroep mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Op basis van de beschikbare medische gegevens heeft de rechtbank geoordeeld geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid in de FML. Voorts oordeelde de rechtbank dat de door de arbeidsdeskundige voor appellant geselecteerde functies passend zijn en dat hij met zijn krachten en bekwaamheden op de datum in geding in staat moet worden geacht deze algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op het door hem ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het Uwv. Voorts heeft hij gesteld dat een aantal beperkingen, dat wel in de verschillende medische rapportages wordt vermeld, niet terugkomt in de FML en dat hiervoor een motivering van de (bezwaar)verzekeringsarts ontbreekt. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag stelt appellant dat de overschrijdingen van de belastbaarheid slechts in het algemeen zijn toegelicht, maar niet hoe daarin bij de specifiek geduide functies mee moet worden omgegaan.
5. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
5.1. De grief van appellant dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het Uwv slaagt. Nu ook het Uwv niet heeft bestreden dat niet tijdig op het bezwaar van appellant is beslist, ligt het in de rede dat de rechtbank gebruik had gemaakt van de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid, wanneer zij constateert dat het procesbelang van het beroep tegen de fictieve weigering om een besluit op bezwaar te nemen is komen te ontvallen door het, hangende het beroep, afgeven van een beslissing door het bestuursorgaan. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij is geweigerd het Uwv in de proceskosten van appellant in eerste aanleg te veroordelen, en doende wat de rechtbank had behoren te doen, een zodanige proceskostenvergoeding alsnog uitspreken. De Raad stelt vast dat die kosten beperkt zijn gebleven tot de kosten van verleende rechtsbijstand in verband met het indienen van een beroepschrift tegen de fictieve weigering, zijnde 1 punt als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu het bestreden besluit (van dezelfde datum als het beroepschrift) enkele dagen na de indiening van het beroepschrift door appellant is ontvangen, ziet de Raad aanleiding aan de onderhavige zaak de gewichtsfactor “zeer licht” toe te kennen. Daarom zal de Raad het Uwv veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg tot een bedrag van 0,25 x € 322,-- = € 80,50.
5.2. Met betrekking tot de medische grieven van appellant tegen het bestreden besluit is de Raad in navolging van de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen, op basis van dossierstudie en eigen onderzoek, op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In de medische rapportages van 24 juni 2005 en 29 juni 2006 zijn naar het oordeel van de Raad de beperkingen van appellant inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd aangegeven. Nu met betrekking tot de datum in geding door appellant in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, is niet gebleken dat met de beperkingen van appellant onvoldoende rekening is gehouden. Gelet op het voorgaande en het geheel van de voorhanden medische gegevens ziet de Raad dan ook onvoldoende aanknopingspunten om appellant te volgen in zijn standpunt dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze zou hebben plaatsgevonden en dat in de FML zijn beperkingen zijn onderschat.
5.3. Ten aanzien van de grief van appellant met betrekking tot de toelichting op de overschrijdingen in de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies overweegt de Raad dat hij, met name op basis van de toelichting in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 4 juli 2006, de geschiktheid voor deze functies voldoende gemotiveerd acht. De in hoger beroep gegeven aanvullende toelichting op het aspect ’probleem oplossen’ bevestigt dat de geduide functies voor appellant geschikt zijn. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot overschrijding van de belasting in de geselecteerde functies kan de Raad niet tot het oordeel leiden dat de arbeidskundige beoordeling niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
5.4. De Raad komt dan ook op grond van de overwegingen onder 5.2. en 5.3. tot de slotsom dat het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden, zoals onder 5.1. aangegeven, begroot op € 80,50 voor verleende rechtsbijstand in beroep. De kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden door de Raad eveneens begroot op € 80,50, zijnde 1 punt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht met toepassing van de factor “zeer licht” voor het indienen van het beroepschrift in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is geweigerd aan appellant een proceskostenvergoeding toe te kennen;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 161,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
KR