
Jurisprudentie
BG6777
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3561 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3561 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hand- en polsklachten. De Raad vermag niet in te zien waarom in die periode van 4 maanden de belastbaarheid van appellante wezenlijk anders is geweest dan in de jarenlange periode daarvoor en de ruime periode daarna. Eerst tijdens de zitting bij de Raad is aangegeven hoe de toelichting in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 december 2006 dient te worden gelezen: in strijd met een goede procesorde, aangezien noch de Raad noch de wederpartij zich hierop adequaat heeft kunnen voorbereiden.
Uitspraak
07/3561 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2007, 06/1476 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Vis, regiojurist bij ABVAKABO FNV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2008. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Vis. Tevens was haar echtgenoot, [naam echtgenoot], aanwezig. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 23 februari 2006 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet onjuist is. Hetgeen appellante heeft aangevoerd wordt onvoldoende ondersteund door verklaringen van medici. Voor een onderzoek door een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. De geduide functies, ook de functie receptioniste/telefoniste vallen binnen de belastbaarheid van appellante. De arbeidskundige kant van de zaak is pas in beroep voldoende toegelicht, zodat er aanleiding is het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen in stand te laten.
2.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft in verband met de hand- en polsklachten. Zij heeft aangegeven dat zij niet lang achter elkaar met een computer kan werken en dat zij ook beperkt is voor het uitvoeren van de pincetgreep. De computercursus in november 2005 heeft geleid tot een verergering van de klachten. Zij is in januari 2006 opnieuw uitgevallen en volledig arbeidsongeschikt geacht. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij stukken aangaande die ziekmelding en toekenning alsook informatie van de haar behandelend specialisten overgelegd.
2.2. Het Uwv heeft gereageerd middels een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 oktober 2008.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Appellante is arbeidsongeschikt geworden op 13 november 1995 in verband met hand- en polsklachten. Haar is per 12 november 1996 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Deze uitkering is ingetrokken met ingang van 22 september 2005.
3.3. Appellante heeft zich op 20 januari 2006 opnieuw ziek gemeld wegens hand- en polsklachten. De verzekeringsarts R.N. Krepel heeft in haar rapportage van 20 november 2007 geconcludeerd dat appellante de rechterarm en -hand maar zeer beperkt kan belasten. Zij heeft in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) beperkingen aangenomen voor onder meer het uitvoeren van de bolgreep, de pengreep, de pincetgreep, de sleutelgreep en de cilindergreep; werken met toetsenbord en muis kan 5 tot 10 minuten achtereen met links, met rechts korter en maximaal een half uur verspreid over de werkdag. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat onvoldoende functies zijn te duiden.
3.4. Appellante ontvangt vanaf 17 februari 2006 weer een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
3.5. De bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe stelt in zijn rapportage van 10 oktober 2008 dat uit het dossier zeer duidelijk naar voren komt dat de gezondheidsklachten van appellante toenamen nadat zij eind 2005 met een PC-cursus was begonnen. Een operatie in april 2006 had niet het gewenste resultaat en een injectie in de arm in november 2006 had een averechts effect, want de klachten zijn daarna nog verder toegenomen. Bij de herbeoordeling in november 2007 stelde de verzekeringsarts Krepel een afgenomen belastbaarheid vast. Voor de bezwaarverzekeringsarts zijn er echter geen argumenten om de belastbaarheid per 22 september 2005 anders te duiden dan eerder werd gedaan. Bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts R.M.J. Janssens bestond geen enkele beperking in de hand/vinger functionaliteit en dus was er geen reden om een beperking met betrekking tot de pincetgreep te veronderstellen. Dat appellante zich ruim na 22 september 2005 meldde in verband met toegenomen klachten doet aan die conclusie niets af. Vier maanden na 22 september 2005 heeft kennelijk een verslechtering plaatsgevonden.
3.6. De Raad constateert dat appellante een volledige WAO-uitkering heeft ontvangen van november 1996 tot heden, 12 jaar lang dus, met een onderbreking van 4 maanden. De Raad vermag niet in te zien waarom in die periode van 4 maanden de belastbaarheid van appellante wezenlijk anders is geweest dan in de jarenlange periode daarvoor en de ruime periode daarna. De Raad overweegt daartoe dat appellante steeds heeft aangegeven waar (onder meer) haar beperkingen liggen, namelijk bij het uitvoeren van de pincetgreep en het werken met computers. Een poging van appellante om een PC-cursus te volgen is gestrand in verband met pijnklachten. In de FML van november 2007 zijn op genoemde punten ook meer beperkingen aangenomen dan in de op de datum in geding geldende FML. Het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe dat kennelijk vier maanden na 22 september 2005 een verslechtering heeft plaatsgevonden, overtuigt de Raad niet. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante niet onderzocht en de verzekeringsarts Janssens heeft appellante onderzocht op 17 maart 2005, ruim een half jaar voor de datum in geding. Dat Janssens toen geen enkele beperking in de hand/vinger functionaliteit heeft geconstateerd, is onvoldoende voor de conclusie dat die beperking er in september 2005 ook niet was. De informatie van de huisarts, waarover verzekeringsarts Janssens en bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe de beschikking hadden, dateert van 4 april 2005 en ziet dus evenmin op de datum in geding. Uit de tijdens de procedure ingebrachte informatie van de behandelend artsen van appellante blijkt ook niet van een duidelijk verschil in de medische situatie van appellante op 22 september 2005 ten opzichte van 20 januari 2006.
Dit betekent dat de medische grondslag van het bestreden besluit geen stand houdt.
3.7. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van het bestreden besluit overweegt de Raad dat eerst tijdens de zitting bij de Raad is aangegeven hoe de toelichting in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 december 2006 dient te worden gelezen. De Raad acht dit in strijd met een goede procesorde, aangezien noch de Raad noch de wederpartij zich hierop adequaat heeft kunnen voorbereiden. Overigens merkt de Raad met betrekking tot de functie telefoniste/receptioniste (Sbc-code 315120) op dat hij niet inziet dat appellante in staat zou zijn tijdens 6 werkuren 2 maal ongeveer 5 kg achtereen te dragen, waar zij volgens de FML 2 kg met beide handen zou kunnen dragen. De toelichting in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 21 juli 2005 heeft de Raad niet kunnen overtuigen. Ditzelfde geldt ten aanzien van repetitieve handelingen, nu het hier een belasting betreft die 40% van de werktijd beslaat.
3.8. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De Raad zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
JL