Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6785

Datum uitspraak2008-12-15
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825160-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak ter zake artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte door de betalingen de minderjarige jongens heeft bewogen tot het verrichten dan wel ondergaan van ontuchtige handelingen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/825160-08 Datum uitspraak: 15 december 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats], [adres]. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 oktober 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. zij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 05 maart 2008 te Eindhoven (telkens) door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door het (telkens) betalen van een geldbedrag, een persoon genaamd [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1991, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, (telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen te dulden, bestaande die ontuchtige handelingen uit seksueel binnendringen (gemeenschap) en/of pijpen en/of aftrekken en/of vingeren; (artikel 248a Wetboek van Strafrecht) 2. zij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 5 maart 2008 te Eindhoven (telkens) door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door het (telkens) geven van een geldbedrag en/of het meebetalen aan een horloge, een persoon genaamd [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1991, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, (telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen te dulden, bestaande die ontuchtige handelingen uit seksueel binnendringen (gemeenschap) en/of vingeren en/of pijpen en/of aftrekken; (artikel 248a Wetboek van Strafrecht) De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. Inleiding. Verdachte heeft in de tweede helft van 2007 een seksuele relatie gehad met de destijds 16-jarige jongens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte was op dat moment 45 jaar. Ten tijde van deze seksuele verhoudingen heeft verdachte de jongens wel eens (een) geldbedrag(en) gegeven. Verdachte wordt verweten – kort gezegd - dat zij [slachtoffer 1] tot het verrichten van ontuchtige handelingen heeft verleid door hem daarvoor geldbedragen te geven. [slachtoffer 2] zou zij tot het verrichten en ondergaan van seksuele handelingen hebben bewogen middels het meebetalen aan een horloge. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 16-jarige jongens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op meerdere tijdstippen tot seksuele handelingen heeft verleid als hiervoor vermeld en vordert een werkstraf van 100 uur, met aftrek, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een proeftijd van 2 jaar. Het standpunt van de verdediging. Verdachte erkent dat zij destijds een seksuele verhouding met de 16-jarige jongens heeft gehad en dat zij hen ook wel eens geld heeft gegeven, doch dat dit buiten de context van de seksuele relatie viel en daarvan geheel losstaat. Verdachte ontkent dan ook dat zij de jongens door genoemde ‘betalingen’ tot seksuele handelingen heeft verleid. De raadsman bepleit algehele vrijspraak omdat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de minderjarige jongens heeft verleid tot het verrichten en/of ondergaan van seksuele handelingen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting veeleer kan worden afgeleid dat de jongens zondermeer bereid waren tot een seksuele relatie met verdachte en dat geld hierbij geen rol van betekenis heeft gespeeld. De bewijsbeslissing. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat geld een doorslaggevende rol bij de jongens heeft gespeeld in het aangaan van de seksuele relatie met verdachte. [slachtoffer 1] verklaart dat hij zelf, bij wijze van grap, om geld heeft gevraagd en [slachtoffer 2] verklaart dat hij het ook gedaan zou hebben als hij het horloge niet zou hebben gekregen. De rechtbank heeft dan ook uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte door de ‘betalingen’ [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot het verrichten dan wel ondergaan van ontuchtige handelingen heeft bewogen. DE UITSPRAAK t.a.v. feit 1 en feit 2: Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Dit vonnis is gewezen door: mr. I. Rijnbout, voorzitter, mr. J.A. van Biesbergen en mr. A.B. Baumgarten, leden, in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier, en is uitgesproken op 15 december 2008. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.