Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6900

Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2706 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering na bezwaar werkgeefster. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportages voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom zijn standpunt afwijkt van de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen. Arbeidskundige grondslag: toereikende motivering dat de desbetreffende functies door appellant kunnen worden vervuld.


Uitspraak

07/2706 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 maart 2007, 04/1007 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. De werkgeefster van appellant, [Naam werkgeefster] (hierna: de werkgeefster), is door de Raad op 16 mei 2007 in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De Raad heeft van de werkgeefster geen reactie ontvangen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is op 25 mei 1998 als gevolg van burnout klachten uitgevallen voor zijn arbeid als automonteur. Bij einde wachttijd, 24 mei 1999, is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 5 februari 2002 onderzocht door de verzekeringsarts J.H.M. Peters. De verzekeringsarts komt in zijn rapport van gelijke datum tot de conclusie dat appellant als gevolg van een burnout enige beperkingen heeft. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige H.C. Stamm, blijkens haar rapportage van 19 februari 2002, met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leverde te weinig functies op om een schatting op te baseren, waarna het Uwv bij besluit van 1 maart 2002 de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In bezwaar heeft de werkgeefster zich gekeerd tegen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts K.J. van Haeringen komt in zijn rapport van 25 oktober 2002 op basis van de anamnese, eigen onderzoek en dossierstudie tot de conclusie dat bij appellant sprake is van faalangst en aspecifieke vermoeidheid, en dat de FML enige aanpassing behoeft. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens een nieuwe FML opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam komt in zijn rapport van 21 november 2002 tot de conclusie dat appellant met inachtneming van de bijgestelde FML in staat is een aantal passende functies te verrichten, hetgeen leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 27,7%. Bij besluit van 9 december 2002 heeft het Uwv het bezwaar van de werkgeefster tegen het besluit van 1 maart 2002 in zoverre gegrond verklaard dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 23 januari 2003 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. 1.4. Bij uitspraak van 20 februari 2004 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 9 december 2002 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft voorts beslissingen gegeven met betrekking tot de proceskosten en het griffierecht. Tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2004 is geen hoger beroep ingesteld. 1.5. Bij besluit van 16 augustus 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, na appellant te hebben gehoord, het bezwaar van de werkgeefster wederom gegrond verklaard. Aan dit besluit liggen mede ten grondslag rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Van Haeringen van 1 juli 2004 en van de bezwaararbeidsdeskundige Van Dam van 15 juli 2004. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. De Raad kent - evenals de rechtbank - doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Van Haeringen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 25 oktober 2002 en1 juli 2004 voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom zijn standpunt afwijkt van de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen. De bezwaarverzekeringsarts is van oordeel dat de primaire verzekeringsarts zonder een deugdelijke medische motivering heeft gesteld dat appellant alleen volledig voorgestructureerd werk zou kunnen verrichten. Bij geen van de eerdere verzekeringsgeneeskundige beoordelingen is een ernstig psychiatrisch ziektebeeld geobjectiveerd. Ook de onderzoekers van HSK Groep, psycholoog J. Leeuw en psychiater F. Bos, hebben, zoals blijkt uit hun rapportages van 14 december 2000 en 31 januari 2002, geen psychiatrisch ziektebeeld kunnen vaststellen. Bij appellant was sprake van een werkgerelateerde ongedifferentieerde somatoforme stoornis c.q burnout, waarvoor appellant nimmer medicamenteuze behandeling heeft ontvangen.Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt voor de Raad geen reden voor een ander oordeel. De Raad constateert daarbij dat appellant zijn stellingen noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft onderbouwd met medische stukken die aanleiding zouden kunnen geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. 3.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende. Aan de schatting liggen ten grondslag de functies die behoren tot de sbc-code 267050 - wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur, 272030 - meubelstoffeerder/woningstoffeerder en 271122 - operator chemische en kunststofverwerkende industrie. De Raad acht met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Dam van 15 juli 2004 toereikend gemotiveerd dat de desbetreffende functies door appellant kunnen worden vervuld. 3.3. Uit hetgeen in 3.1 en 3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 4. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR