
Jurisprudentie
BG6907
Datum uitspraak2008-12-03
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2110 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2110 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aangeboren polsafwijking. Herziening WAJONG-uitkering. Eerst ter zitting van de Raad is naar voren gebracht dat de medische beoordeling ten onrechte is verricht door een niet geregistreerd (bezwaar) verzekeringsarts voorbij. Juistheid van de aangenomen beperkingen en functies. Functie-enquêteformulieren.
Uitspraak
07/2110 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2007, 05/161 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2 Appellante, geboren op [geboortedatum], lijdt aan een aangeboren polsafwijking die bekend staat onder de naam Madelungse deformiteit en ontvangt sedert 2 mei 1994 een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.3. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling is appellante op 8 juli 2004 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts G. Abeling. Abeling achtte appellante op grond van het dagverhaal, de bevindingen bij zijn eigen onderzoek en de aard van de (claim)klachten van appellante aangewezen op polssparende werkzaamheden. In verband met klachten van duizeligheid diende voorts werken op risicovolle plaatsen te worden vermeden. Met inachtneming van deze beperkingen heeft Abeling de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juli 2004. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige R.J. Hollander op 6 september 2004 rapport uitgebracht. Hollander is tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt kan worden geacht voor drie functies die via het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) werden geselecteerd, te weten meteropnemer (SBC-code 315181), surveillant bewakingsdienst (SBC-code 342023) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091). Op basis van deze functies heeft Hollander de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 27%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2004 de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 7 november 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.4. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans de belastbaarheid van appellante opnieuw in kaart gebracht. Hofmans bestudeerde, zoals blijkt uit diens rapport van 1 december 2004, de al aanwezige stukken, woonde de hoorzitting van
30 november 2004 bij en kreeg de beschikking over informatie van de voorheen behandelend specialisten. Hofmans kon zich in grote lijnen vinden in de in de FML tot uitdrukking gebrachte beperkingen. Hij achtte appellante echter meer beperkt op het item trillingsbelasting (3.8.) en minder op het item werken met toetsenbord en muis (4.6). Hofmans heeft de FML in zoverre aangescherpt.
1.5. Bij besluit van 3 januari 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 september 2004 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, geheel in stand worden gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe, onder verwijzing naar het rapport van 28 februari 2006 van de door haar ingeschakelde orthopedisch chirurg A.J.L. Docter, overwogen dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de door het Uwv aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank was echter van oordeel dat pas in de beroepsfase een toereikende motivering was gegeven op de in de functiebelastingen van de geselecteerde functies gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante.
3. Het hoger beroep keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven. De Raad stelt vast dat appellante haar in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten tegen de onderhavige schatting in essentie heeft herhaald. Deze strekken in hoofdzaak ten betoge dat de FML in onvoldoende mate de beperkingen van appellante weergeeft, dat de (medische) geschiktheid van de geduide functies onvoldoende is gemotiveerd en dat de Raad bij het Uwv de enquêteformulieren die ten grondslag liggen aan de geduide functies dient op te vragen. Ter zitting heeft appellante voorts aangevoerd dat de medische beoordeling ten onrechte is verricht door een niet geregistreerd (bezwaar) verzekeringsarts. Appellant heeft de Raad tot slot verzocht om een deskundige te benoemen.
4.1. De Raad is van oordeel dat aan de grief van appellante dat de medische beoordeling ten onrechte is verricht door een niet geregistreerd (bezwaar) verzekeringsarts voorbij moet worden gegaan, omdat deze in strijd met een goede procesorde eerst ter zitting van de Raad naar voren is gebracht en voorts niet is gebleken dat die grief niet eerder had kunnen worden aangevoerd.
4.2. Zich beperkend tot de resterende punten van geschil, overweegt de Raad het volgende.
4.3. Wat betreft de medische beoordeling kent de Raad in de eerste plaats, evenals de rechtbank, doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de deskundige Docter. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank heeft overwogen en volstaat met verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
4.4. In het vorenoverwogene ligt besloten dat de Raad geen aanleiding heeft om het verzoek van appellante tot inschakeling van een onafhankelijk deskundige te honoreren.De Raad onderschrijft derhalve het in de aangevallen uitspraak neergelegde – uitsluitend op de fysieke belastbaarheid van appellante betrekking hebbende – oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.5. De grief van appellante dat haar psychische klachten zijn onderschat, ziet de Raad evenmin slagen. De Raad heeft in de stukken geen aanknopingspunten gevonden om zich te kunnen stellen achter de opvatting van appellante dat voor haar meer psychische beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De Raad tekent daarbij aan dat de primaire verzekeringsarts Abeling geen aanwijzingen heeft gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
4.6. De Raad merkt tot slot op dat een eventuele na 7 november 2004 in de gezondheidstoestand van appellante opgetreden verslechtering voor dit geding niet van belang is. Zo zij zulks wenst staat het appellante vrij om zich opnieuw tot het Uwv te wenden met een nader verzoek om uitkering met betrekking tot een later gelegen datum.
4.7. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad, evenals de rechtbank, niet gebleken dat (onvoldoende is gemotiveerd dat) appellante de werkzaamheden behorende bij de geselecteerde en aan haar voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij heeft de Raad laten meewegen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies blijven binnen de medische mogelijkheden van appellante.
4.8. Naar aanleiding van hetgeen appellante heeft aangevoerd over de functie-enquêteformulieren ten behoeve van het CBBS overweegt de Raad, onder verwijzing naar onder meer zijn uitspraak van 8 augustus 2006, LJN AY6390, tot slot dat niet in elke procedure betreffende een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling behoeft te worden geverifieerd of de in het CBBS opgenomen gegevens zijn terug te voeren op de door middel van de functie-enquêteformulieren in dat systeem ingevoerde gegevens en of deze gegevens juist zijn. Uitgangspunt is, dat in beginsel van de juistheid van de aan dat systeem ontleende gegevens dient te worden uitgegaan. Indien door een betrokkene de juistheid van deze gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt, kan van het uitvoeringsorgaan worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens de verificatie daarvan mogelijk maakt. Hetgeen namens appellante naar voren is gebracht is naar het oordeel van de Raad te weinig geconcretiseerd om aanleiding te geven tot twijfel, zodat de Raad geen aanleiding heeft gezien de betreffende gegevens bij het Uwv op te vragen.
4.9 Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Voor vergoeding van proceskosten in bezwaar, zoals door appellante verzocht, bestaat evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) R.L. Rijnen.
JL