
Jurisprudentie
BG6934
Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5041 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5041 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking en terugvordering bijstand. Niet woonachtig op het opgegeven adres. Naar het oordeel van de Raad zijn er onvoldoende waarborgen dat het rapport, voor zover door appellant betwist, een juiste zakelijke weergave is van hetgeen is verklaard. In dit kader hecht de Raad betekenis aan het feit dat appellant de verklaring zoals weergegeven in het rapport van meet af aan in de bezwaarprocedure heeft betwist.
Uitspraak
07/5041 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 juli 2007, 06/2997 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen (hierna: College).
Datum uitspraak: 9 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schadd. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.K. Altena en J. Nagels, werkzaam bij de gemeente Rhenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.1. Naar aanleiding van het vermoeden dat appellant niet woonde op het door hem opgegeven adres, heeft het Bureau Sociale Recherche van de gemeente Ede onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dit kader is appellant gehoord en heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het adres [adres] te Rhenen. Naar aanleiding van de bevindingen van dat onderzoek, welke zijn neergelegd in een rapport van 23 november 2005 heeft het College bij besluit van 5 december 2005 de bijstand met ingang van 1 oktober 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) omdat appellant geen hoofdverblijf meer had op het door hem opgegeven adres [adres] te Rhenen. Voorts heeft het College bij besluit van 27 december 2005 de bijstand vanaf 1 augustus tot 1 oktober 2005 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van appellant teruggevorderd omdat hij gedurende deze periode evenmin hoofdverblijf had op het adres [adres] te Rhenen.
1.2. De door appellant gemaakte bezwaren tegen voornoemde besluiten zijn bij besluit van 4 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot 1 oktober 2005, zodat de Raad zich hiertoe zal beperken.
4.2. Het ligt op de weg van een bestuursorgaan dat een besluit tot toekenning van bijstand intrekt om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. In dit geval dient het College voldoende aannemelijk te maken dat appellant onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie over de periode van 1 augustus 2005 tot 1 oktober 2005. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College daarin niet is geslaagd.
4.3. Appellant betwist uitdrukkelijk de juistheid van de in het rapport van 23 november 2005 neergelegde weergave van de door hem afgelegde verklaring dat hij vanaf 1 augustus 2005 bijna niet meer op zijn kamer aanwezig was en dat hij daar wel de post kwam ophalen. Appellant stelt dat hij in werkelijkheid heeft verklaard dat hij overdag regelmatig bij familie en kennissen in Ede verbleef, maar gedurende de in geding zijnde periode woonde op het adres [adres]. Hij sliep op dit adres en ook zijn dagelijkse verzorging vond daar plaats.
4.4. De Raad stelt vast dat van de door appellant op 28 oktober 2005 afgelegde verklaring en van de bevindingen van het op die datum afgelegde huisbezoek eerst na bijna vier weken is gerapporteerd. Dit rapport is niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt. Het verslag van de afgelegde verklaring van appellant is aan hem niet voorgelezen of ter lezing aangeboden, noch door hem ondertekend. Uit de, naar het oordeel van de Raad, zeer summiere wijze van verslaglegging is niet duidelijk welke vragen aan appellant zijn gesteld, noch welke antwoorden hij daarop heeft gegeven.
4.5. Op grond van hetgeen in 4.4 is weergegeven zijn er naar het oordeel van de Raad onvoldoende waarborgen dat het rapport van 23 november 2005, voor zover door appellant betwist, een juiste zakelijke weergave is van hetgeen is verklaard. In dit kader hecht de Raad betekenis aan het feit dat appellant de verklaring zoals weergegeven in het rapport van meet af aan in de bezwaarprocedure heeft betwist.
4.6. Naar het oordeel van de Raad zijn er ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden voorhanden voor het standpunt van het College dat appellant van 1 augustus 2005 tot 1 oktober 2005 niet woonachtig was op het adres [adres] te Rhenen. De bevindingen van het op 28 oktober 2005 afgelegde huisbezoek bieden onvoldoende grondslag voor de stelling dat appellant (al) op 1 augustus 2005 niet (meer) op voornoemd adres woonde. Aan de, door de gemachtigde van het College eerst in de pleitnota in bezwaar genoemde observaties die vanaf augustus 2005 regelmatig zouden hebben plaatsgevonden door de sociale rechercheur, kan de Raad geen betekenis toekennen nu hieromtrent geen verslaglegging heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de eerst in voornoemde pleitnota vermelde verklaring van een medebewoonster van appellant, afgelegd naar aanleiding van een ander onderzoek, dat appellant sedert ongeveer augustus 2005 niet meer woonde op zijn kamer en dat hij slechts de post ophaalde. Van deze verklaring is de Raad evenmin (enige) verslaglegging bekend.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de intrekking van de aan appellant verleende bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot 1 oktober 2005 niet op een deugdelijke motivering berust. Nu het besluit tot intrekking van de bijstand niet in stand kan blijven, is daarmee tevens de grondslag aan de terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2005 tot 1 oktober 2005 komen te ontvallen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover aangevochten. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van appellant gegrond verklaren en het besluit van 4 juli 2006 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2005 ongegrond is verklaard. De Raad zal voorts, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 27 december 2005 herroepen nu niet aannemelijk is dat dit motiveringsgebrek alsnog kan worden hersteld.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 4 juli 2006 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2005 ongegrond is verklaard;
Herroept het besluit van 27 december 2005;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Rhenen;
Bepaalt dat de gemeente Rhenen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal
€ 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A. Badermann.
RB