
Jurisprudentie
BG6939
Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers07/2292 WOW44
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers07/2292 WOW44
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft het besluit op bezwaar tegen voormelde bouwvergunning vernietigd, omdat de indiener van het beroep met juistheid had betoogd dat met het bouwplan de achtergevelrooilijn wordt overschreden en het bouwplan daarom in strijd is met de bouwverordening.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 07/2292 WOW44
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Gelderse Milieufederatie
te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet
verweerder.
Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst
te Elspeet, derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 november 2007 (zonder kenmerk)
2. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft verweerder aan derde-partij een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een schietbunker, schietbioscoop, abri’s en het aanbrengen van geluidswerende maatregelen bij ede buitenschietplaatsen op het perceel [kadastraal nummer] en plaatselijk bekend [perceel te plaats].
[Naam] heeft namens eiseres een bezwaarschrift ingediend.
Eiseres is op 6 maart 2007 gehoord door de bezwarencommissie. Op 23 mei 2007 heeft de bezwarencommissie, voor zover van belang, geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, nu het terrein dat voor het verlenen van de bouwvergunning ook in aanmerking is genomen bij de bij besluit van 1 juni 2004 verleende bouwvergunning eerste fase voor het bouwen van een schietbaan in aarden wal met daarop een geluidsscherm en derhalve in strijd met artikel 2.5.2 van de Bouwverordening van de gemeente Nunspeet (hierna: bouwverordening) en artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet bouwvergunning is verleend. De bezwarencommissie heeft daarbij geoordeeld dat de strijdigheid met artikel 2.5.2 van de bouwverordening kan worden opgeheven door de bouwvergunning van 1 juni 2004 in te trekken.
Bij besluit van 31 oktober 2007 heeft verweerder voormelde bouwvergunning van 1 juni 2004 ingetrokken.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
[Naam] heeft namens eiseres beroep bij de rechtbank ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 30 oktober 2008 gevoegd behandeld met het als 07/1740 geregistreerde beroep, waar eiseres is vertegenwoordigd door B. Oosting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. de Vries. Namens derde-partij is met schriftelijke kennisgeving niemand verschenen.
3. Motivering
3.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit tot verlening van voormelde reguliere bouwvergunning eerste fase terecht ongegrond heeft verklaard.
3.2 Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet (hierna: Wow) mag de bouwvergunning eerste fase slechts en moet deze worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b,c,d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wow mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien:
a. (…….);
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend;
(……..).
3.3 Allereerst moet worden beoordeeld of verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend op grond van artikel 56a, tweede lid, in verbinding met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wow.
3.4 Het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft is gelegen binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische Enclave” (hierna: bestemmingsplan). Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende plankaart heeft dit perceel de bestemming “Recreatieve voorzieningen” nader aangeduid met Rn 7.
3.5 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) zijn de op de bestemmingskaart als “Recreatieve voorzieningen” aangewezen gronden bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen, met de nadere bestemming die hierna is vermeld bij de code, waarmee het desbetreffende bestemmingsvlak op de bestemmingskaart is aangeduid, en voor daarbij behorende voorzieningen (……);
Ingevolge de bij het eerste lid van artikel 20 van de planvoorschriften behorende tabel rust op het met Rn 7 aangeduide perceel de nadere bestemming “jachtschietvereniging”.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de planvoorschriften mogen, met inachtneming van het bepaalde in de tabel in lid 1, uitsluitend worden gebouwd gebouwen en andere bouwwerken, waaronder zijn begrepen bij bedrijfswoningen behorende bijgebouwen.
Ingevolge artikel 20, derde lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 2, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk IV (Bijzondere bepalingen), de volgende eisen:
(…….)
d. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, en de goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen, mogen binnen elk bestemmingsvlak niet meer bedragen dan voor dat vlak in de tabel in lid 1 is aangegeven;
(…….)
j. de goothoogte en hoogte van gebouwen voor de bestemmingsvlakken met de codes Rn6 en Rn7 mogen niet meer bedragen dan 3,5 respectievelijk 10 meter;
(…….).
3.6 De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in geding in overeenstemming is met voormelde in artikel 20, derde lid, aanhef en onder d en j, van de planvoorschriften vervatte bebouwingsvoorschriften.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat op het perceel in geding in het geheel geen bebouwing meer kan plaatsvinden, nu door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (GS) goedkeuring is onthouden aan de ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften op het perceel in geding maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat indien GS goedkeuring onthoudt aan een bebouwingsvoorschrift van een bestemming omtrent het maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte en de gemeenteraad, zoals in dit geval, geen gevolg geeft aan de verplichting ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om een nieuw plan vast te stellen, dit tot gevolg heeft dat voor gronden met deze bestemming, waaraan wel goedkeuring is verleend, geen beperkingen gelden voor het bebouwingspercentage op het perceel in geding.
Het betoog van eiseres dat deze uitleg zich niet verdraagt met artikel 6, eerste tot en met derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) en artikel 3, tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) kan niet leiden tot het beoogde resultaat. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 november 2006 (JM 2007, 23) moeten de effecten van het project op het gebied worden beoordeeld in het kader van de aanvraag om vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998, en, mede gelet op artikel 44 van de Wow, niet in het kader van de onderhavige aanvraag om bouwvergunning.
De grief van eiseres dat een zodanige uitleg zich niet verdraagt met het Streekplan is niet te herleiden tot (één van) de in artikel 56a, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 44 van de Wow limitatief omschreven weigeringsgronden. Zij kan derhalve geen doel treffen.
In de overige door eiseres geuite grieven kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd is.
3.7 Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestemmingsplan niet aan vergunningverlening in de weg staat.
3.8 Voorts moet worden beoordeeld of verweerder de bouwvergunning terecht heeft verleend op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wow.
3.9 Eiseres heeft in beroep betoogd dat het bouwplan in strijd is met de in de artikelen 2.5.5 tot en met 2.5.15 vervatte stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening, nu het bouwplan voorziet in bebouwing achter de achtergevelrooilijn en derhalve op een grotere afstand van de weg dan 25 meter. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 2.5.12 van de bouwverordening is het onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Ingevolge artikel 2.5.11 van de bouwverordening is de achtergevelrooilijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt deze zich op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is niet in geschil, dat met het bouwplan de achtergevelrooilijn wordt overschreden. Het bouwplan is dan ook in strijd met voormelde bepalingen van de bouwverordening. Het betoog slaagt.
3.10 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt gelet op het vorenoverwogene voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 56a, tweede lid, in verbinding met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wow. Uit de gegrondverklaring van het beroep volgt dat de gemeente Nunspeet het betaalde griffierecht dient te vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 november 2007;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Nunspeet het betaalde griffiegeld van € 285,- aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. F.S. Zwerwer als griffier.