Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6944

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4619 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant komt niet in aanmerking voor flo. Overgangsrecht niet van toepassing.


Uitspraak

07/4619 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 juni 2007, 06-3998 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: college) Datum uitspraak: 27 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Hoendermis, werkzaam bij Hoendermis en van Loenhout te ’s-Gravenhage. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.J. Hopman, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren op 26 oktober 1950, is met ingang van 1 februari 1976 aangesteld als eerste verpleger bij de gemeentelijke geneeskundige dienst van Haarlemmermeer. Vanaf 1 januari 1985 heeft appellant de functie vervuld van hoofd ambulancevervoer bij de brandweer en ambulancedienst van Haarlemmermeer. In de loop van 1998 is appellant op eigen verzoek (weer) als ambulanceverpleegkundige te werk gesteld. In het kader van een reorganisatie is appellant per 1 juli 1999 de status van herplaatsingskandidaat verleend. Vervolgens is appellant ingaande 1 januari 2000 gedetacheerd als ambulance-verpleegkundige bij het Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam. 1.2. Bij brief van 27 mei 2005 heeft appellant het college verzocht hem met ingang van 1 november 2005 in aanmerking te brengen voor functioneel leeftijdsontslag (flo) wegens het bereiken van de 55-jarige leeftijd. 1.3. Bij besluit van 13 juli 2005 heeft het college dit verzoek afgewezen, welk besluit na bezwaar bij het bestreden besluit van 5 april 2006 is gehandhaafd. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende. 3.1. Ter zitting is gebleken dat het partijen verdeeld houdende geschil is beperkt tot de vraag of appellant op grond van het op 1 januari 2006 in werking getreden overgangsrecht van hoofdstuk 9b van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) voor flo in aanmerking komt. 3.2. De Raad stelt voorop dat als appellant op grond van de vóór 1 januari 2006 geldende rechtsregels aanspraak zou hebben gehad op flo, hij deze reeds in oktober 2005, althans per 1 november 2005, krachtens die toen nog geldende regels tot gelding had kunnen (en moeten) brengen, zoals hij aanvankelijk in feite ook heeft gepoogd te doen. Dit betekent dat voormeld overgangsrecht reeds hierom in dit geval niet van toepassing is. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat appellant op grond van bedoelde oude rechtsregels geen recht had op flo. 3.3. Daarvan uitgaande overweegt de Raad vervolgens dat hoofdstuk 9b van de CAR/UWO blijkens zijn koptekst voorziet in overgangsrecht voor ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op flo. In de toelichting op deze koptekst is voorts uitdrukkelijk vermeld dat dit hoofdstuk van toepassing is op de ambtenaar die op 31 december 2005 een functie bekleedt die op die datum recht gaf op flo op grond van artikel 8:3 zoals dat luidde op 31 december 2005. Dit is in overeenstemming met de strekking en het karakter van overgangsrecht. In dit licht dient ook de werkingssfeer van hoofdstuk 9b, zoals neergelegd in artikel 9b:1 van de CAR/UWO, te worden bepaald. De Raad merkt hierbij nog op dat artikel 9b:3 hieraan niet kan afdoen omdat de in dit artikel afgebakende werkingssfeer van paragraaf 2 (uitsluitend) betrekking heeft op de ambtenaar op wie hoofdstuk 9b van toepassing is, van welk hoofdstuk dit laatste artikel immers deel uitmaakt. 3.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008. (get.) J.G. Treffers. (get.) K. Moaddine. HD