
Jurisprudentie
BG6947
Datum uitspraak2008-10-08
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers96688 FT-EA 08/500
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers96688 FT-EA 08/500
Statusgepubliceerd
Indicatie
Kan bij wijze van een voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, Faillissementswet, opheffing van een beslag worden gevorderd?
Uitspraak
VONNIS
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector civiel, afdeling handel,
onderdeel insolventies
zaaknummer/rekestnummer: 96688 FT-EA 08/500
Vonnis van 8 oktober 2008
in de zaak van:
[verzoeker ] geboren op [1966],
wonende te [adres en plaats],
verzoeker,
verschenen in persoon,
begeleid door: mevrouw C. Buijsman,
klantmanager schuldhulpverlening bij de Stadsbank Apeldoorn te Apeldoorn,
tegen:
1. de naamloze vennootschap ORANGE NEDERLAND N.V.,
rechtsopvolgster onder algemene titel van de naamloze vennootschap DUTCHTONE N.V., gevestigd te ’s-Gravenhage,
verweerster,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEFAM CREDIT B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht, kantoorhoudende te Bunnik,
verweerster,
gemachtigde: mr. A. Gras, advocaat te Apeldoorn.
Partijen worden hierna ook wel aangeduid als [verzoeker], Orange en Defam.
1. De procesgang
Deze blijkt uit:
- het op 9 september 2008 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen verzoekschrift met bijlage van [verzoeker],
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting op 29 september 2008, waarvan aantekening is gehouden.
2. De vaststaande feiten
2.1. [verzoeker] is als ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Financiën, Belastingdienst Apeldoorn.
2.2. Bij vonnis van deze rechtbank, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 28 maart 2007, bij verstek gewezen tussen Orange als eiseres en [verzoeker] als gedaagde, is [verzoeker] veroordeeld om aan Orange te betalen de som van EUR 3.782,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2007, alsmede met de proceskosten.
2.3. Bij vonnis van deze rechtbank, sector kanton, locatie Apeldoorn, van 23 mei 2007, gewezen tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wehkamp B.V., gevestigd te Zwolle (hierna: Wehkamp) als eiseres en [verzoeker] als gedaagde, is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van enig geldbedrag aan Wehkamp.
2.4. Bij vonnis van deze rechtbank, sector civiel, afdeling handel, van 22 augustus 2007, bij verstek gewezen tussen Defam als eiseres en [verzoeker] als gedaagde, is [verzoeker] veroordeeld tot betaling aan Defam van de som van EUR 18.251,37, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 13 juli 2007, en met de proceskosten.
2.5. Wehkamp heeft op 29 november 2007 executoriaal beslag doen leggen onder de Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, zetelend te ’s-Gravenhage op, kort gezegd, het loon van [verzoeker]. De vordering van Wehkamp op [verzoeker] bedroeg per 11 december 2007 in totaal EUR 3.791,69.
2.6. Bij exploit van 11 april 2008 heeft Orange onder de Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, zetelend te ’s-Gravenhage, executoriaal beslag doen leggen op, kort gezegd, het loon van [verzoeker]. Deze was toen aan Orange verschuldigd een bedrag van EUR 4.256,83.
2.7. Bij exploit van 7 juli 2008 heeft Defam onder de Staat der Nedelanden, Ministerie van Financiën, zetelend te ’s-Gravenhage, executoriaal beslag doen leggen op, kort gezegd, het loon van [verzoeker] voor een bedrag van, toen, in totaal EUR 20.052,83.
2.8. Uit een brief van de Belastingdienst, Centrum voor ICT, afdeling Juridische Zaken, van 1 september 2008 aan mevrouw [naam], Bedrijfsmaatschappelijk werkster bij de Belastingdienst, blijkt het navolgende:
“(…) Beste [naam],
Bij het Ministerie van Financiën zijn inzake [verzoeker] de volgende loonbeslagen ontvangen:
11 december 2007: € 3.791,69 Wehkamp
23 april 2008 € 4.256,83 Orange Nederland
9 juli 2008 € 4.256,83 Orange Nederland
23 augustus 2008 € 3.667,76 Orange Nederland en € 20.525,68 Defam Credit.
De Belastingdienst mag erop vertrouwen dat zijn medewerkers zich integer gedragen en geen gedrag vertonen zoals hier aan de orde is. Gezien de plaats en positie die de Belastingdienst in de maatschappij inneemt wordt zeer veel waarde gehecht aan het handhaven van de integriteit van de Belastingdienst en die van de medewerkers. Daarom is de Belastingdienst van mening dat loonbeslagen niet te tolereren zijn en zal dit niet onbestraft laten. Het beleid is thans dat bij het vierde loonbeslag de straf van voorwaardelijk strafontslag kan worden opgelegd.
Volgens vaste jurisprudentie maakt een ambtenaar, die bij herhaling aanleiding geeft tot het opleggen van loonbeslagen door schuldeisers zich schuldig aan plichtsverzuim. Het regelmatig zonder deugdelijke grond onbetaald laten van vorderingen en het daardoor betrokken raken bij gerechtelijke of buitengerechtelijke incassoprocedures, zijn gedragingen waarvan een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden zich behoort te onthouden. Zulks geldt temeer voor een ambtenaar van de Belastingdienst, nu dergelijke gedragingen uitstraling hebben voor de openbare dienst en de functievervulling negatief kunnen beïnvloeden Zodanig ambtenaar dient immers in een onafhankelijke positie te blijven ten opzichte van
private personen, bedrijven of instellingen, teneinde onder alle omstandigheden objectief en onbevangen te kunnen handelen. (…)”
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [verzoeker] verzoekt op de voet van artikel 287, vierde lid, van de Faillissementswet dat de ten verzoeke van Vodafone, Defam en Orange onder zijn werkgever, de Belastingdienst, gelegde excutoriale loonbeslagen, ter voorkoming van ontslag, worden opgeheven en dat alle executiemaatregelen van andere schuldeisers worden verboden, in het bijzonder eventueel beslag op zijn woning en de bijbehorende inventaris, in verband met de aanstaande verkoop daarvan. [verzoeker] verbindt aan de gevraagde voorlopige voorziening een termijn van 4 (vier) maanden. Tot slot verzoekt [verzoeker] bij hetzelfde verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.2. [verzoeker] voert ter onderbouwing van zijn verzoek om een voorlopige voorziening (voorts) aan dat hij bij de Belastingdienst werkt en schulden heeft, dat twee schuldeisers inmiddels beslag gelegd hebben en dat een derde schuldeiser telefonisch heeft meegedeeld tot beslaglegging over te gaan. Een derde loonbeslag zal het ontslag van [verzoeker] betekenen en daarmee vanzelfsprekend een verlies van zijn inkomen en verlaging van zijn afloscapaciteit.
3.3. Ter onderbouwing van zijn toelatingsverzoek heeft [verzoeker] tevens een zogenoemde Verklaring Schuldsanering zoals bedoeld in artikel 285, eerste lid, van de Faillissementswet overgelegd, waaruit blijkt dat hij voor een bedrag van in totaal EUR 41.050,19 aan schulden heeft. Daaronder bevindt zich een aantal mobiele telefoonschulden tot een bedrag van tenminste EUR 8.395,00. Voorts is sprake van een lening tot een bedrag van in totaal EUR 19.557,00, waarmee, naar [verzoeker] ter zitting verklaarde, (meer) mobiele telefoonschulden zijn afgelost. Die schulden zijn ontstaan omdat hij telefoonseksverslaafd is geweest, aldus [verzoeker].
3.4. Orange is op 29 september 2008 ter terechtzitting niet verschenen en heeft noch daar noch op andere wijze verweer gevoerd. Defam is wél verschenen en heeft bij monde van haar advocaat verweer gevoerd. Op de inhoud van dat verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Onduidelijk is hoeveel loonbeslagen er thans liggen. In elk geval staat vast dat het door
Wehkamp op 29 november 2007 gelegde executoriaal loonbeslag inmiddels is opgeheven,
omdat haar vordering integraal is voldaan.
4.2. Blijkens voormelde brief van 1 september 2008 stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat er naast het beslag van Wehkamp nog vier andere beslagen liggen, drie van Orange en een van Defam.
4.3. Wat Orange betreft is er waarschijnlijk sprake van een dubbeltelling. Het gaat dan, gelet op de hoogte van de bedragen, om de, volgens de Belastingdienst, op 23 april en 9 juli 2008 gelegde beslagen. Die beslagen zijn evenwel niet thuis te brengen. Een door Orange op 23 augustus 2008 beweerdelijk gelegd beslag valt evenmin thuis te brengen.
4.4. Wat er van het voorgaande zij, [verzoeker] heeft bij zijn verzoek, het beslag van Wehkamp weggedacht, niet meer stukken overgelegd dan die met betrekking tot de door Orange en Defam op 11 april 2008 onderscheidenlijk 7 juli 2008 gelegde executoriale loonbeslagen. Hij stelt met zoveel woorden dat ook Vodafone beslag heeft gelegd, maar hij heeft nagelaten die stelling voldoende feitelijk te onderbouwen.
Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat er thans niet meer beslagen liggen dan dat van Orange van 11 april 2008 en dat van Defam van 7 juli 2008.
4.5. Aan [verzoeker] kan worden toegegeven dat artikel 287, vierde lid, Fw, anders dan artikel 287b Fw, geen (limitatieve) opsomming bevat van de voorzieningen, welke kunnen worden verzocht.
Gelet op het bij de mondelinge behandeling op 29 september 2008 door Defam gevoerde verweer is thans de vraag aan de orde of op de voet van artikel 287, vierde lid, Fw bij wijze van voorlopige voorziening ook opheffing van een beslag kan worden verzocht.
4.6. Allereerst heeft te gelden dat bij een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP-verzoekschrift dan wel toelatingsverzoek) tevens om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287, vierde lid, Fw (hierna: de voorlopige voorziening) kan worden gevraagd. Het moet gaan om een volledig WSNP-verzoekschrift, dat wil zeggen een WSNP-verzoekschrift met daarbij gevoegd een zogenoemde Verklaring Schuldsanering als bedoeld in artikel 285, eerste lid, Fw.
Zodanig verzoek kan ook worden gedaan bij afzonderlijk verzoekschrift, slechts indien en voor zover het WSNP-verzoekschrift al is ingediend.
De conclusie moet zijn dat zonder WSNP-verzoekschrift niet om de voorlopige voorziening kan worden verzocht.
Vast staat dat in de onderhavige zaak met het verzoek om de voorlopige voorziening tevens een volledig WSNP-verzoekschrift is ingediend, zodat verzoeker in zoverre ontvankelijk is in zijn op de voet van artikel 287, vierde lid, Fw gedane verzoek.
4.7. Vooropgesteld moet worden, dat om de voorlopige voorziening slechts kan worden verzocht ter overbrugging van de periode tussen het tijdstip van indiening van het toelatingsverzoek en de beslissing daarop.
Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat bijvoorbeeld de beslagen inventaris van de schuldenaar in die periode dreigt te worden verkocht, of dat sprake is van een accuut dreigende huisuitzetting, afsluiting van nutsvoorzieningen of faillissement. Het gaat om een noodvoorziening (zie ook: Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 29 942, C). Juist voor die situatie is de voorlopige voorziening gegeven.
4.8. Als voorbeeld kan voorts nog dienen de situatie dat een minnelijke regeling uiteindelijk niet mogelijk is gebleken en dat een eventueel met het oog daarop op de voet van artikel 287b Fw voor maximaal 6 maanden bevolen moratorium is verlopen.
In zo een situatie is het van belang dat de toepasselijkverklaring van de artikelen 304 en 305 Fw en het verbod tot het opzeggen of ontbinden van de zorgverzekering voortduren totdat op het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is beslist.
Daar slechts in een WSNP-verzoekschrift om een moratorium kan worden gevraagd, wordt dan in elk geval in zoverre aan het vereiste van artikel 287, vierde lid, Fw voldaan.
4.9. Denkbaar is ook de situatie dat tijdens het minnelijk traject verkoop van de beslagen inventaris van de schuldenaar dreigt, waardoor een eventuele minnelijke regeling wellicht in de kiem wordt gesmoord.
Een executieverbod op de voet van artikel 287, vierde lid, Fw is dan mogelijk, slechts indien en voor zover er een WSNP-verzoek is ingediend.
Is er (nog) geen WSNP-verzoek ingediend, dan moet de weg naar de voorzieningerechter van de rechtbank worden bewandeld. Vereist zijn in dat geval een inleidende dagvaarding, tussenkomst van een advocaat, griffierecht, enzovoort.
4.10. Samenvattend kan worden geoordeeld dat om de voorlopige voorziening niet kan worden verzocht zonder dat een toelatingsverzoek aanhangig is. De voorlopige voorziening, waarbij een spoedeisend belang moet worden gesteld en zo nodig bewezen, staat dus in rechtstreeks verband met het toelatingsverzoek.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan voorts worden afgeleid dat het gaat om een voorlopige voorziening voor betrekkelijk korte tijd, namelijk ter overbrugging van de periode tussen het tijdstip van indiening van het toelatingsverzoek en de beslissing daarop. Dat de voorlopige voorziening als een noodvoorziening moet worden beschouwd, blijkt tevens uit de omstandigheid dat de wet niet voorschrijft dat verzoeker en belanghebbenden worden opgeroepen om op het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening te worden gehoord. Niet voorstelbaar is dat een rechter een beslag kan opheffen zonder toepassing van hoor en wederhoor.
4.11. Opheffing van een beslag door de rechter doet een nieuwe rechtstoestand van het beslagen goed ontstaan. Zo een beslissing van constitutieve aard is uitdrukkelijk voorbehouden aan de bodemrechter en, bij wijze van uitzondering en onder zeer bijzondere omstandigheden, ook aan de voorzieningenrechter.
Het systeem van de wet verzet zich ertegen dat bij de insolventierechter om opheffing van een beslag kan worden gevraagd. Artikel 287b Fw laat heel uitdrukkelijk de beslagen zelf ongemoeid. Slechts de tenuitvoerlegging kan worden geschorst dan wel verboden. In de wetsgeschiedenis is evenmin een aanknopingspunt te vinden voor de bevoegdheid van de insolventierechter om een beslag op te heffen.
Dat betekent dat opheffing van een beslag bij wijze van voorlopige voorziening slechts in een regulier kort geding kan worden gevorderd, bij dagvaarding en slechts door tussenkomst van een advocaat.
4.12. Schorsing/verbod van executie van een door een bepaalde, met name genoemde schuldeiser beslagen goed behoort in beginsel wél tot de mogelijkheden, maar zodanig verzoek is niet gedaan. Er bestaat geen enkele aanleiding om zodanig verzoek in de stellingen van [verzoeker] te lezen. [verzoeker] wil immers uitdrukkelijk van de gelegde beslagen zelf af om zijn baan zeker te stellen.
4.13. [verzoeker] heeft tot slot gevraagd om een algeheel verbod van executiemaatregelen, maar zodanig verbod laat de wet niet toe. Het moet altijd gaan om een, gelijk hiervoor reeds overwogen, bepaalde, met name genoemde schuldeiser, tegen wie het verzoek en het verbod zich richten.
4.14. Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt ertoe dat de voorlopige voorzieningen, zoals door [verzoeker] verzocht, niet kunnen worden getroffen. Aan de beantwoording van de vraag of [verzoeker], zoals de wet eist, wel voldoende spoedeisend belang bij die voorzieningen heeft wordt feitelijk niet meer toegekomen. Toch wil de insolventierechter daarover – ten overvloede - nog iets kwijt.
4.15. Enig spoedeisend belang is door [verzoeker] niet gesteld en evenmin gebleken. Het kan in elk geval niet worden afgeleid uit voormelde brief van de Belastingdienst van 1 september 2008, waarin niet meer valt te lezen dan dat [verzoeker] voorlopig niet zal worden ontslagen, tenzij hij zich gedurende een zekere proeftijd andermaal schuldig maakt aan plichtsverzuim. De stelling van [verzoeker] dat een derde loonbeslag ontslag voor hem zal betekenen mist feitelijke grondslag, nu de Belastingdienst zelf (wellicht abusievelijk) melding maakt van vijf beslagen en aangeeft dat bij een vierde loonbeslag de straf van voorwaardelijk strafontslag kan worden opgelegd.
Zelfs als de gelegde beslagen thans hadden kunnen worden opgeheven, had dat [verzoeker] niet kunnen baten, nu blijkens gemelde brief van de Belastingdienst voor mogelijk ontslag niet bepalend is dat er op hetzelfde tijdstip vier loonbeslagen liggen. Bepalend is het leggen van een vierde loonbeslag.
4.16. Op het door [verzoeker] gedane toelatingsverzoek zal thans niet worden beslist. De behandeling daarvan en de beslissing daarop vergen een nadere terechtzitting, waarvoor [verzoeker] te gelegener tijd door de griffier van deze rechtbank zal worden opgeroepen.
4.17. Het voorgaande leidt tot na te melden beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank, recht doende,
Zaaknummer/rekestnummer: 96688 FT-EA 08/500
8 oktober 2008
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
bepaalt dat [verzoeker] te gelegener tijd door de griffier van deze rechtbank zal worden opgeroepen om te worden gehoord op zijn toelatingsverzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen en ter openbare terechtzitting uitgesproken op 8 oktober 2008.