
Jurisprudentie
BG6984
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2568
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 08/2568
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing voorziening; bouw Van der Valk hotel; natuurwaarden niet in het geding; mitigerende maatregelen vleermuizen voldoende; geen strijd met structuurplan.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/2568
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2008 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
de vereniging "Vogelbeschermingswacht Sneek en omstreken",
gevestigd te Sneek,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, advocaat te Assen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek,
verweerder,
gemachtigde: K. de Vries, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 29 augustus 2008 heeft verweerder aan de besloten vennootschap Van der Valk Hotel Sneek Beheer b.v. (Van der Valk) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning 1e fase verleend voor de nieuwbouw van een hotel-restaurant met (conferentie)zalen en de inrichting van het bijbehorende terrein aan de Burgemeester Rasterhofflaan 1 te Sneek.
Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 18 november 2008 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 december 2008. Verzoekster heeft zich daar laten vertegenwoordigen door [naam], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens Van der Valk is L. Grit verschenen. Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) zijn niet verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als dit kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
1.2 Op 23 oktober 2006 heeft Van der Valk bij verweerder een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van de bouw van een hotel met 148 kamers, een restaurant, (conferentie)zalen, een bedrijfswoning en de inrichting van het bijbehorende terrein aan de Burgemeester Rasterhofflaan 1 te Sneek, alsmede voor de aanleg van een ontsluitingsweg. Dit bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
GS hebben voor het bouwplan bij brief van 4 september 2007 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend, alsmede bouwvergunning 1e fase en kapvergunning. Het door verzoekster tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 29 februari 2008 ongegrond verklaard. Daartegen heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder registratienummer AWB 08/422.
1.3 Van der Valk heeft op 28 december 2007 voor dezelfde locatie opnieuw een bouwvergunning 1e fase aangevraagd ten behoeve van de bouw van een hotel met thans 100 kamers, een restaurant, (conferentie)zalen en de inrichting van het bijbehorende terrein. Ook dit bouwplan is strijd met het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied".
GS hebben voor dit bouwplan bij brief van 19 augustus 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Bij besluit van 29 augustus 2008 heeft verweerder de op 28 december 2007 gevraagde bouwvergunning 1e fase verleend. Tevens heeft verweerder vrijstelling ex artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend. Bij brief van 7 oktober 2008 heeft verzoekster daartegen tijdig bezwaar gemaakt.
Geschil
2.1 Verzoekster stelt zich - onder meer en samengevat - op het standpunt dat verweerder de vrijstelling ten onrechte heeft verleend, nu het bouwplan niet voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing, het bouwplan het nabij gelegen Natura 2000-gebied aantast, de ter plaatse aanwezige vleermuizen worden verstoord en onvoldoende compensatie wordt geboden voor bos dat plaats dient te maken voor het hotel-restaurant.
2.2 Verweerder heeft - onder meer en samengevat - naar voren gebracht dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat de natuurwaarden bij de afweging van de betrokken belangen niet aan het bouwplan in de weg staan.
2.3 Van der Valk heeft zich aangesloten bij het standpunt van verweerder en daarnaast benadrukt dat het bedrijf een groot financieel belang heeft bij het spoedig bouwen van het hotel-restaurant.
Beoordeling van het geschil
Het wettelijk kader
3.1 Op grond van artikel 44, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 56a van de Woningwet, mag en moet een reguliere bouwvergunning 1e fase alleen worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
3.2 Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Als uitgangspunt geldt hierbij dat naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime geringer is, minder zware eisen behoeven te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
3.3 Ingevolge artikel 10 van de Flora- en faunawet (Ffw) is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Als uitgangspunt geldt hierbij dat niet ieder bouwplan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving reeds daarom moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting van beschermde diersoorten als bedoeld in artikel 10 van de Ffw.
3.4 Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van Onze Minister, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
De ruimtelijke onderbouwing
3.5 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerder de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan waarop het besluit van 30 oktober 2007 ziet, ook van toepassing heeft verklaard op het bouwplan dat tot het besluit van 29 augustus 2008 heeft geleid. Verweerder heeft daartoe besloten omdat het gaat om een bouwplan met dezelfde hoofdopzet, waarbij - in de woorden van verweerder - het nieuwe plan past in de "footprint" van het oude. Alleen de korte vleugel van het oorspronkelijke bouwplan is ingekort, waarmee een zijmuur naar een andere plaats is verschoven. Verder is de dienstwoning niet langer in het bouwplan opgenomen en is voorzien in de bouw van 100 kamers in plaats van 148 kamers. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan deze procedurele gang van zaken de rechterlijke toets doorstaan. De voorzieningenrechter zal dit geschil dan ook beoordelen aan de hand van de ruimtelijke onderbouwing die bij het oorspronkelijke bouwplan is gegeven.
3.6 In het kader van die ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder uiteengezet dat de komst van het hotel-restaurant voor Sneek een economische impuls betekent, waarmee tientallen arbeidsplaatsen worden gecreëerd. Verweerder heeft aangegeven dat het concept dat Van der Valk hanteert - waarbij zowel de zakelijke en de particuliere markt wordt bediend - levensvatbaar is en dat het hotel-restaurant aan de rand van Sneek, vlak naast de rondweg A7, op een goede locatie is gepland. Het plan past in de doelstelling van de gemeente om de recreatie te versterken. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om binnen de ter plaatse geldende bestemming "park" kleinschalige bebouwing toe te staan, bijvoorbeeld in de vorm van een kinderboerderij met kleinschalige horeca. Het bouwplan voorziet weliswaar in een fors bouwvolume, maar het gebouw blijft ingetogen, waarmee het een incidentele invulling vormt in het te handhaven groene gebied, mede door de groene aankleding van de directe omgeving. Daarmee kan volgens verweerder tot een goede inpassing worden gekomen. Verzoekster is daarentegen van mening dat het bouwplan te omvangrijk is en te veel recreanten aantrekt, waardoor het rustige karakter van het park wordt verstoord.
3.7 Ten aanzien van de grief van verzoekster dat het bouwplan in strijd is met de Structuurvisie 2020 Sneek & Wymbritselradiel-Noord (de Structuurvisie) heeft verweerder betoogd dat de Structuurvisie weliswaar niet voorziet in een hotel op de thans geplande locatie, maar dat in de structuurvisie - ook binnen de zogenoemde "Groene Wig" - ruimte is voor "werken" en "recreatie". Bovendien is in die Structuurvisie rekening gehouden met gewenste uitbreiding met hotelaccommodatie in de gemeente Sneek. Verweerder acht het Burgemeester Rasterhoffpark een zeer goede locatie voor een hotel-restaurant.
3.8 De voorzieningenrechter overweegt dat een structuurvisie primair een opzet op hoofdlijnen geeft, waaraan in beginsel geen bindende werking kan worden toegekend. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 maart 2007 (LJN: BA1183), waarin de Afdeling oordeelde dat een structuurvisie een beleidsvisie op de gewenste toekomstige ontwikkelingen is. Van dit beleid kan, mits deugdelijk gemotiveerd, worden afgeweken, zo heeft de Afdeling geoordeeld in haar uitspraak van 16 juni 2004 (LJN: AP1585).
3.9 Uit de stukken in het dossier en uit hetgeen ter zitting door verweerder naar voren is gebracht leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder het bouwplan inpasbaar vindt binnen de Structuurvisie, dan wel dat afwijking daarvan op goede gronden kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter begrijpt verweerder aldus dat het hotel-restaurant in de "Groene Wig" kan worden gebouwd omdat dit ten behoeve van de recreatie van groot belang wordt geacht. Het bouwplan past binnen de visie van verweerder om de recreatie te bevorderen. Het bouwplan is voorts zodanig in de "Groene Wig" ingepast dat het het belang van het Burgemeester Rasterhoffpark niet in de weg staat. Tevens zorgt de voorgenomen natuurcompensatie ervoor dat de "Groene Wig" grotendeels intact blijft. Gelet op deze motivering van verweerder, bezien in samenhang met het karakter van een structuurvisie in het algemeen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op dit aspect in redelijkheid tot zijn standpunt heeft kunnen komen.
3.10 De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat voor dit bouwplan op deze locatie vrijstelling kon worden verleend. Verweerder was derhalve bevoegd om de vrijstelling te verlenen.
De belangenafweging
3.11 Het voorgaande neemt echter niet weg dat verweerder bij de beoordeling van het bouwplan in het kader van een belangenafweging rekening dient te houden met natuurwaarden die in het geding zijn en die een reden kunnen vormen om af te zien van vrijstelling. Daarbij geldt als uitgangspunt dat niet ieder bouwplan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving reeds daarom moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting van beschermde diersoorten of natuurlijke habitats als bedoeld in artikel 10 van de Ffw en artikel 19d van de Nb-wet.
3.12 Verzoekster heeft naar voren gebracht dat het bouwplan grenst aan het Natura 2000-gebied "Witte en Zwarte Brekken" en dat het daarop een negatieve invloed heeft. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat geen negatieve effecten zijn te verwachten en heeft daartoe verwezen naar een natuurtoets die is uitgevoerd door bureau Tauw bv, dat daarover op 29 november 2005 een rapport heeft uitgebracht. GS hebben op basis van de bevindingen van Tauw bv in hun verklaring van geen bezwaar van 4 september 2007 geoordeeld dat geen ontheffing nodig is als bedoeld in artikel 19d van de Nb-wet. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het rapport van Tauw bv geen aanleiding geeft om te oordelen dat natuurwaarden in het aangrenzende Natura 2000-gebied in de weg staan aan de realisering van het bouwplan. Weliswaar heeft verzoekster een brief met bijlagen van een vogeldeskundige van het Sovon, R. Kleefstra, van 16 januari 2006 in het geding gebracht, maar de waarnemingen die deze beschrijft zijn dermate beperkt dat verweerder heeft kunnen besluiten dat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
3.13 Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat het bouwplan een negatieve invloed heeft op het leef- en foerageergebied van de vleermuizen ter plaatse, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 10 van de Ffw, heeft verweerder verwezen naar het rapport van Altenburg & Wymenga (A&W) van 23 oktober 2006. Daarin luidt de belangrijkste conclusie dat met mitigerende maatregelen, die met name zien op lichtreductie ten aanzien van vliegroutes, de vleermuizen ter plaatse geen of nauwelijks nadeel zullen ondervinden. Verzoekster heeft daar onder meer een rapport van de vleermuisdeskundige M. van Oosten van de Fryske Feriening foar Fjildbiology (FFF) van mei 2008 tegenover gesteld, waarin deze pleit voor meer onderzoek naar de verblijfplaatsen en jachtgebieden van de vleermuizen in het desbetreffende gebied. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij de beoordeling van dit onderdeel echter kunnen uitgaan van de conclusies van A&W. Op grond van hetgeen door de FFF naar voren is gebracht heeft verweerder niet hoeven oordelen dat de conclusies van A&W onjuist zijn. De FFF plaatst namelijk wel vraagtekens bij het onderzoek van A&W, maar komt niet tot een wezenlijk andere visie waaruit zou blijken dat de mitigerende maatregelen niet afdoende zouden zijn. De enkele conclusie van de FFF dat meer onderzoek nodig is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te veronderstellen dat het onderzoek van A&W niet deugdelijk is uitgevoerd of dat de bevindingen onjuist zouden zijn. Voor zover verzoekster verklaringen van anderen heeft overgelegd is het onduidelijk uit hoofde van welke functie of in welke hoedanigheid deze personen hun visie naar voren hebben gebracht. Hieraan hoefde verweerder dan ook evenmin doorslaggevende betekenis te hechten.
3.14 In dit verband acht de voorzieningrechter van belang dat de Minister van landbouw, natuur en voedselveiligheid, in reactie op een verzoek van verzoekster om handhavend op te treden tegen het ter plaatse bouwen zonder ontheffing als bedoeld in de Ffw, bij brief van 28 februari 2008 ambtshalve heeft opgemerkt dat A&W een gerenommeerd onderzoeksbureau is met een grote expertise op het gebied van vleermuizen, op wiens advies verweerder kon afgaan. De Minister ziet in genoemd rapport van de FFF geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van overtreding van de Ffw. Deze conclusie kon verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter meewegen bij het nemen van het thans bestreden besluit.
3.15 Voorts heeft verzoekster betoogd dat voor het verdwijnen van delen van het Burgemeester Rasterhoffpark als gevolg van de bouw van het hotel onvoldoende boscompensatie wordt geboden. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat ter plaatse reeds is voorzien in boscompensatie in verband met de aanleg van de rijksweg A7. Daarbij zal het noordelijk deel van het park in zuidelijke richting worden gecompenseerd. Daarnaast zal in verband met de komst van het hotel worden overgegaan tot volledige natuurcompensatie. In overleg met de Provincie Fryslân wordt nader uitgewerkt hoe de compensatie voor bos dat verdwijnt kan worden gecombineerd met de compensatie voor het A7-gebied. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee genoegzaam heeft onderbouwd dat tot een volwaardige boscompensatie zal worden gekomen.
3.16 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het kader van de uitvoering van het bouwplan uitgebrachte rapporten en hetgeen door verzoekster naar voren is gebracht geen aanleiding geven om te oordelen dat natuur- en landschapswaarden in de weg staan aan de realisering van de bouwplannen. Wel treft de grief, dat de mitigerende maatregelen die zien op reductie van de verstoring van vleermuizen niet dwingend in het bestreden besluit zijn opgenomen, doel. Dit kan verweerder echter herstellen in het te nemen besluit op bezwaar.
Slotsom
3.17 De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat verweerder bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen. Voorts is niet gebleken dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Verweerder mocht de gevraagde bouwvergunning gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet dan ook niet weigeren.
3.18 Op grond van bovenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Om die reden wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3.19 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. P.G. Wijtsma
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.