Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7010

Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6551 WAO + 07/6552 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening. De stelling van de gemachtigde van verzoekster dat het door de Raad niet of onvoldoende gemotiveerd passeren van een aantal grieven in de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht - wat daar verder ook van zij -, als een feit of een omstandigheid in de zin van meergenoemd artikellid moet worden aangemerkt, is onjuist.


Uitspraak

07/6551 WAO + 07/6552 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [Naam verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster), om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 mei 2007, 05/2548 WAO + 05/5921 WAO, in het geding tussen: verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens verzoekster heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008. Namens verzoekster is mr. De Jonge, voornoemd, verschenen. Het Uwv heeft zich – met voorafgaand bericht – niet doen vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad, oordelend op het hoger beroep van verzoekster, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2005, 04/3043, bevestigd voor zover aangevochten en het beroep voor zover dit moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 september 2005 ongegrond verklaard. 2. Verzoekster heeft aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de Raad, omdat haar aanspraken niet naar behoren zijn erkend. Zij acht herziening van de uitspraak aangewezen, omdat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, onvoldoende rekening houdt met het wettelijk kader en in strijd is met de jurisprudentie van de Raad. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 3.2. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN7982), kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet herziening aangewezen is. Een hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd. 3.3. Nu door de gemachtigde van verzoekster geen feit of omstandigheid in de zin van genoemd artikellid naar voren is gebracht, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen. De stelling van de gemachtigde van verzoekster dat het door de Raad niet of onvoldoende gemotiveerd passeren van een aantal grieven in de uitspraak waarvan om herziening wordt verzocht - wat daar verder ook van zij -, als een feit of een omstandigheid in de zin van meergenoemd artikellid moet worden aangemerkt, is, naar de Raad eerder in bij voorbeeld zijn uitspraak van 26 februari 2008 (LJN BC5185) heeft overwogen, onjuist. 4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008. (get.) H. Bolt. (get.) I.R.A. van Raaij. JL