
Jurisprudentie
BG7027
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2546 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2546 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen reden om het advies van de
(bezwaar)verzekeringsarts dat voor een duurbeperking geen medische gronden bestaat zolang de arbeid volgens de in de Arbeidstijdenwet voorgeschreven werktijden en pauzes worden verricht, voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de opvatting van appellant dat van de geduide functies mag worden verondersteld dat daarbij de Arbeidstijdenwet in acht worden genomen. Geschiktheid geselecteerde functies voldoende toegelicht.
Uitspraak
07/2546 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
(hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2007, 06/4063 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 12 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en vijf maal een reactie van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Betrokkene heeft verweer gevoerd en vier keer informatie van de haar behandelende artsen ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 31 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is, voor zover van belang, gericht tegen het besluit van
11 oktober 2006 ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft appellant gehandhaafd de weigering van 17 januari 2006 om betrokkene met ingang van 9 januari 2006 een wet WIA-uitkering toe te kennen.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene. Daartoe heeft de rechtbank, betrokkene aanduidend als eiseres en appellant als verweerder, onder meer overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag berust. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts ten aanzien van de werktijden als toelichting (..) heeft opgenomen dat eiseres in de middagpauze even moet kunnen rusten. In zijn rapportage (..) heeft de verzekeringsarts op dit punt aangegeven dat eiseres claimt dat zij niet acht uur per dag kan werken en dat zij ’s-middags twee uren moet kunnen rusten. De verzekeringsarts heeft geen duidelijke ziekteverschijnselen of andere argumenten gevonden die de medische noodzaak hiervan onderbouwen.
In zijn brief van 31 mei 2006 heeft de behandelend psychiater geschreven “Beperkingen t.a.v. werk: sterke stressgevoeligheid in sociale relaties, zeer beperkte energie, mogelijk slechts twee uur aaneengesloten mogelijk”. (..)
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat de uitlating van de behandelend psychiater dat eiseres mogelijk slechts twee uur aaneengesloten kan werken, van eiseres zelf afkomstig lijkt. Volgens de gemachtigde van verweerder deelt de bezwaarverzekeringsarts deze mening niet en is het uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest van de bezwaarverzekeringsarts dat eiseres elke twee uur moet kunnen herstellen.
De rechtbank volgt de lezing van de gemachtigde van verweerder ter zitting niet. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor de stelling dat de psychiater slechts de mening van eiseres heeft weergegeven in de hierboven aangehaalde passage. Voorts ziet zij in de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts een uitbreiding van de beperkingen die door de verzekeringsarts in de (de Raad begrijpt:) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. Ten onrechte is in de FML niet opgenomen dat eiseres na elke twee uur moet kunnen recupereren, zodat hieraan bij de functieselectie onvoldoende is getoetst”.
2.2. Het hoger beroep richt zich (alleen) tegen dit deel van de aangevallen uitspraak. Daarmee staan de beslissingen van de rechtbank over het niet tijdig beslissen, de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht niet ter beoordeling van de Raad.
2.3. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank in de overwegingen 3 en 4 van de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld.
3.1. Appellant heeft, samengevat, in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het advies van de (bezwaar-)verzekeringsarts verkeerd heeft uitgelegd en dat geen medische redenen zijn die betrokkene verhinderen om passend werk te verrichten waarin volgens de in de Arbeidstijdenwet voorgeschreven normen wordt gewerkt.
3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep gedocumenteerd herhaald dat door de
(bezwaar)verzekeringsarts een duurbeperking had moeten worden aangenomen.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2.1. De FML vermeldt onder item 6.4 “Overige beperkingen ten aanzien van werktijden” “Specifieke overige beperkingen, namelijk in middagpauze even kunnen rusten”.
4.2.2. Wat de verzekeringsarts hiermee heeft bedoeld, is slechts te begrijpen als dit wordt gelezen in samenhang met zijn rapport. Betrokkene had de verzekeringsarts tevoren voorzien van een uitvoerige schriftelijke toelichting op haar klachten. Tijdens het spreekuur claimt zij niet acht uren per dag te kunnen werken, want zij moet ’s-middags twee uur rusten. Het verzekeringsgeneeskundig rapport vermeldt uitdrukkelijk dat op doorvragen betrokkene geen duidelijke ziekteverschijnselen aangeeft of andere argumenten aandraagt die de medische noodzaak van die rustperiode onderbouwen. Verder valt in het rapport te lezen:
Belanghebbende deelde desgevraagd mede (..) uiteindelijk na discussie toch nog wel twijfel te hebben aangaande de niet-aangegeven urenbeperking. Wel is de extra belasting die uitgaat van ’s-avonds en ’s-nachts werken te veel voor haar”.
4.2.3. In die context is naar het oordeel van de Raad item 6.4 van de FML niet bedoeld als een (verkapte) duurbeperking. Gelet op de aard van betrokkenes problematiek, die als een zeer kwetsbare vrouw wordt beschreven, die onder toenemende druk al snel kampt met een oplopend angst- en agressieniveau, neemt de Raad aan dat de verzekeringsarts heeft willen uitdrukken dat de reguliere middagpauze voor betrokkene noodzakelijk is om enige afstand te kunnen nemen in verband met tijdens een werkochtend oplopende spanningen. Dit strookt met door de betrokkene behandelende psychiater op 10 oktober 2008 afgegeven verklaring, waarin valt te lezen:
“Ik reageer op het verzoek (..) om een toelichting te geven op urenbeperking en de mogelijkheid om pauzes van ½ uur na twee uur aaneengesloten werk. De pauze is nodig in geval er een incident zich heeft voorgedaan waardoor u in de stress geraakt bent. Indien alles ontspannen verloopt kunt u uiteraard uw werkzaamheden voortzetten”.
4.2.4. Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen reden om het advies van de
(bezwaar)verzekeringsarts dat voor een duurbeperking geen medische gronden bestaat zolang de arbeid volgens de in de Arbeidstijdenwet voorgeschreven werktijden en pauzes worden verricht, voor onjuist te houden.
4.2.5. De Raad onderschrijft de opvatting van appellant dat van de geduide functies mag worden verondersteld dat daarbij de Arbeidstijdenwet in acht worden genomen.
4.3. De Raad acht de geschiktheid van de functies voldoende toegelicht.
4.4. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, geen stand kan houden. De Raad zal het inleidend beroep tegen het besluit 11 oktober 2006 ongegrond verklaren.
4.5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 december 2008.
(get.) D.J. van de Vos.
(get.) W.R. de Vries.
CVG