Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7029

Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/5435 PREGW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het aanslagbiljet precariobelasting is gedagtekend 17 februari 2006. Eiseres heeft bij brief van 20 januari 2006 bezwaar gemaakt, derhalve vóór de aanvang van de bezwaartermijn. Dit leidt op grond van het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awb niet tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Hoewel de brieven van verweerder van 16 december 2005 en 6 januari 2006 afzonderlijk noch tezamen kunnen worden aangemerkt als een aanslagbiljet in de zin van de wettelijke bepalingen, mocht eiseres menen dat het besluit om van haar voor het jaar 2006 een bedrag van € 288.613,20 aan precariobelasting te heffen, ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds tot stand was gekomen. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/5435 PREGW Uitspraakdatum: 5 september 2008 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen N.V. [X], gevestigd te [Z], eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder van 11 juni 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag precariobelasting voor het jaar 2006 (aanslagnummer [nummer]) Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A], [B] en [C]. 1 Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - draagt verweerder op opnieuw uitspraak op het bezwaar van eiseres te doen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de gemeente [P] als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen; - gelast dat de gemeente [P] het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt. 2 Gronden 2.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag in de precariobelasting opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 20 juli 2007, ingekomen bij de rechtbank op 23 juli 2007, heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. De nadere gronden van het beroep zijn door eiseres ingediend bij brief van 17 september 2007. 2.2.Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is, voor zover hier van belang, bepaald dat deze termijn aanvangt op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van die bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Naar volgt uit het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In artikel 6:10, eerste lid, van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was. 2.3. In artikel 8 van de Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2006 van de gemeente [P] (hierna: de Verordening) is bepaald dat de precario- belasting wordt geheven bij wege van aanslag. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AWR geschiedt de vaststelling van een belastingaanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur (in dit geval: verweerder) en wordt het aanslagbiljet ter invordering van de daaruit blijkende belastingaanslag aan de ontvanger ter hand gesteld. Naar volgt uit artikel 5, derde lid, van de AWR dienen op het aanslagbiljet in ieder geval de termijn of de termijnen waarbinnen het verschuldigde bedrag moet worden betaald te worden vermeld. In artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) is bepaald dat de ontvanger (in dit geval: de invorderingsambtenaar) de belastingaanslag bekend maakt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet. 2.4. Bij brief van 16 december 2005 heeft verweerder eiseres het volgende medegedeeld: '(...) De gemeenteraad is tijdens de raadsvergadering van 15 december 2005 akkoord gegaan met het voorstel de NUON in de heffing precariobelasting te betrekken vanaf 1 januari 2006. Ik heb u begin december via email reeds van dit voornemen op de hoogte gesteld. Het tarief voor 2006 bedraagt: Voor de eerste 20 meter: € 2,60 per meter/per jaar Voor elke volgende meter: € 0,94 per meter/per jaar Per brief van 19 augustus 2005 is door DZH aangegeven dat in de gemeente [P] 350.000 meter kabel- en leidingnet aanwezig is. Dit aantal meters wordt als uitgangspunt genomen voor de aanslag. Het aanslag bedrag komt op (...) € 329.022,20. Wij zijn voornemens de aanslag eind januari 2006 te versturen. (...)' 2.5. Bij brief van 6 januari 2006 heeft verweerder eiseres het volgende medegedeeld: '(...) Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 29 december 2005 doe ik u deze brief toekomen. In dit telefoongesprek refereerde u aan onze brief d.d. 16 december 2005, waarin het voornemen werd medegedeeld de NUON vanaf 1 januari 2006 in de precariobelasting te betrekken. U gaf aan dat de op te leggen aanslag is gebaseerd op een onjuist aantal meters kabel en leidingen (...). Het correcte aantal meters dient 307.000 te bedragen (...). Gelet op het voorgaande berichten wij u als volgt. Abusievelijk is bij de berekening van de aanslag uitgegaan van een onjuist aantal meters. Het correcte aantal meters, als uitgangspunt voor de aanslag, bedraagt 307.000. Derhalve dient het aanslagbedrag te worden gecorrigeerd. Het gecorrigeerde aanslagbedrag komt op: 20 meter x € 2,60 = € 52,00 306.980 meter x € 0,94 = € 288.561,20 € 288.613,20 (...)' 2.6. Namens eiseres is in reactie op de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 door mr. drs. [D], advocaat bij [...], bij brief van 20 januari 2006 onder meer het volgende aan verweerder medegedeeld: "(...) [X] heeft kennis genomen van uw voornemen tot heffing van precariobelasting over de door beheerde netten. Zoals u wellicht bekend is, meent [X] dat zulke precarioheffing onrechtmatig is. [X] is van oordeel dat uw vorenbedoelde brieven niet kunnen worden aangemerkt als besluiten waartegen rechtsbescherming open staat, doch slechts als mededelingen omtrent de omvang van de netten waarover de aanslag precariobelasting zal worden opgelegd. Mocht dit anders zijn, gelieve deze brief dan te beschouwen als bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden tegen uw brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 (...). Mocht door u reeds anderszins een aanslag precariobelasting zijn verzonden aan [X] - uw brief van 6 januari 2006 lijkt dit te suggereren, want spreekt van een correctie van het aanslagbedrag - dan bericht ik u dat deze aanslag [X] nimmer heeft bereikt. Gelieve in dat geval deze brief op te vatten als bezwaarschrift op nader aan te voeren gronden tegen die (...) aanslag precariobelasting. (...)' 2.7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 niet anders kunnen worden aangemerkt dan als besluiten waartegen bezwaar en beroep openstaat, nu in de brieven immers de omvang van de heffing en daarmee de aanslag is vastgesteld, alsmede dat zij bij de brief van 20 januari 2006 tijdig tegen deze brieven bezwaar heeft gemaakt. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 geen voor beroep vatbare besluiten zijn neemt eiseres het standpunt in dat zij na kennisneming van de brieven redelijkerwijs kon menen dat de aanslag reeds tot stand was gekomen alsmede dat niet-ontvankelijkverklaring van haar bij brief van 20 januari 2006 daartegen gemaakte bezwaar op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb achterwege dient te blijven. 2.8. Verweerder heeft de standpunten van eiseres bestreden. Hij neemt het standpunt in dat het eerste besluit inzake de heffing van precariobelasting voor het jaar 2006 de door middel van het aanslagbiljet met dagtekening 17 februari 2006 bekendgemaakte aanslag is zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 18 februari en is geëindigd op 31 maart 2006. Uit de brief van eiseres van 20 januari 2006 blijkt volgens verweerder voorts dat eiseres wist dat de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 geen voor beroep vastbare besluiten waren, zodat eiseres met betrekking tot haar brief van 20 januari 2006 niet met vrucht beroep kan doen op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Awb. 2.9. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 afzonderlijk noch tezamen worden aangemerkt als een aanslagbiljet in de zin van onder 2.3. genoemde wettelijke bepalingen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder de brieven aan de invorderingsambtenaar ter hand heeft gesteld noch dat de brieven door de invorderingsambtenaar aan eiseres bekend zijn gemaakt. In de brieven is (zijn) niet de termijn(en) vermeld waarbinnen het verschuldigde bedrag moet worden betaald. Tenslotte rechtvaardigt de tekst van de brieven niet de conclusie dat met één van de of beide brieven een aanslagbiljet is opgemaakt. Uit de zin in de brief van 16 december 2005, luidende 'Wij zijn voornemens de aanslag eind januari 2006 te versturen' blijkt veeleer het tegendeel. 2.10. Nu, naar onder 2.9. is overwogen, de brieven afzonderlijk noch tezamen een aanslagbiljet zijn, heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de AWR, met de brieven geen belastingaanslag vastgesteld. 2.11. Het vorenstaande neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het besluit om van eiseres voor het jaar 2006 een bedrag van € 288.613,20 aan precariobelasting te heffen reeds tot stand was gekomen toen verweerder de brief van 6 januari 2006 aan eiseres schreef. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De brief van 6 januari 2006 noemt het door eiseres verschuldigde bedrag (€ 288.613,20), de belasting- soort (precariobelasting), het belastingjaar (2006), de heffingsgrondslag (het aantal meters) en het belastingtarief. Een voorbehoud inhoudende dat nog nadere besluitvorming over de door eiseres voor het jaar 2006 verschuldigde precariobelasting diende plaats te vinden, is in de brief van 6 januari 2006 niet te lezen. 2.12. In haar brief van 20 januari 2006 betwist eiseres het besluit om van haar voor het jaar 2006 een bedrag van € 288.613,20 aan precariobelasting te heffen. Daarmee is deze brief naar het oordeel van de rechtbank een tegen dat besluit gericht bezwaarschrift. Daaraan doet niet af dat eiseres, naar volgt uit de inhoud van de brief van 20 januari 2006, in onzekerheid verkeerde over de status van de brieven van 16 december 2005 en 6 januari 2006 en daarmee over de status van haar reactie daarop in de brief van 20 januari 2006. Nu het aanslagbiljet is gedagtekend 17 februari 2006 en niet is gebleken dat het nadien is bekendgemaakt, is de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de AWR aangevangen op 18 februari 2006. Eiseres heeft derhalve bezwaar gemaakt vóór de aanvang van de bezwaartermijn. Dit leidt op grond van het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awb niet tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Uit hetgeen onder 2.9. is overwogen volgt immers dat het besluit om van eiseres voor het jaar 2006 een bedrag van € 288.613,20 aan precariobelasting te heffen, ten tijde van de indiening van het bezwaar reeds tot stand was gekomen. Nu de rechtbank het bezwaar ontvankelijk acht, behoeft het beroep van eiseres op artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, geen behandeling meer. 2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. Voorts is verweerder opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 2.14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Deze uitspraak is gedaan op 5 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.