Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7056

Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers167315
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ziekenhuis Rivierenland heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat bedaagde zich garant heeft gesteld voor de betaling van de geneeskundige behandelingen van betrokkene en dat hij, ondanks daartoe te zijn aangemaand, heeft nagelaten om de desbetreffende facturen te voldoen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 167315 / HA ZA 08-383 Vonnis van 19 november 2008 in de zaak van de stichting INTERCONFESSIONELE STICHTING GEZONDHEIDSZORG RIVIERENLAND, h.o.d.n. Ziekenhuis Rivierenland, gevestigd te Tiel, eiseres, advocaat mr. F.J. Boom, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. A.T. Bolt. Partijen zullen hierna Ziekenhuis Rivierenland en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidenteel vonnis van 25 juni 2008 - het proces-verbaal van comparitie van 3 oktober 2008. 1.2. Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen of een comparitie zal worden gelast. 2. De feiten 2.1. Op 4 september 2006 is de schoonmoeder van [gedaagde], mevrouw [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), opgenomen in Ziekenhuis Rivierenland wegens hartklachten. Zij is vervolgens gedurende ongeveer vier maanden opgenomen geweest in het ziekenhuis en heeft diverse behandelingen ondergaan. 2.2. [gedaagde] heeft op 4 september 2009 op verzoek van Ziekenhuis Rivierenland een document ondertekend met het opschrift “garantieverklaring”. Hierin staat, voor zover relevant, vermeld: “Patiëntnummer (…) Naam [betrokkene] (…) GARANTSTELLING IN VERBAND MET HET ONTBREKEN VAN VERZEKERINGSBEWIJS VAN BOVENVERMELDE PATIËNT Ondergetekende verklaart hierbij dat: hij / zij garant staat voor de kosten die bovenvermelde patiënt aan ziekenhuisbehandelingen heeft dan wel moet ondergaan in het Ziekenhuis Rivierenland Tiel. Deze garantstelling wordt slechts tenietgedaan indien bovenvermelde patiënt een geldig verzekeringsbewijs aan het ZRT heeft overgelegd.” 2.3. Bij de stukken bevinden zich zeven facturen, ad in totaal € 12.110,53, betreffende diverse geneeskundige behandelingen van [betrokkene]. De facturen zijn blijkens het opschrift gericht aan [betrokkene] en verzonden naar het adres [adres]. 2.4. Bij de stukken bevindt zich voorts een brief van [betrokkene] van [bedrijf] (hierna: [bedrijf]), de tussenpersoon van [betrokkene], namens Europeesche Verzekering Maatschappij N.V. (hierna: EVM), aan een zekere [betrokkene] (hierna: [betrokkene]). In deze brief bevestigt Rotgans aan [betrokkene] - kort gezegd - dat [betrokkene] en [betrokkene] een geldige reisverzekering hebben voor de periode van 15 augustus 2006 tot en met 15 november 2006, welke (onder meer) dekking biedt voor geneeskundige kosten bij zowel ziekte als ongeval. Voorts wordt in de brief ten aanzien van de dekking verwezen naar de van toepassing zijnde polisvoorwaarden TTI 2002. 2.5. In de Algemene Voorwaarden TTI 2002 is, voor zover van belang, opgenomen: “23 Bijzondere uitsluitingen 23.1 Geen uitkering wordt verleend voor kosten: 23.1.1 ontstaan door of verband houdend met een ziekte, aandoening of afwijking die reeds op of voor het ingangstijdstip van de dekking bestond of klachten veroorzaakte.” 2.6. Bij brief van 26 januari 2007 schrijft mevrouw [betrokkene] van [bedrijf] het volgende aan [betrokkene]: “Met betrekking tot bovengenoemd schadegeval hebben wij bericht ontvangen van de Europeesche Verzekeringen dat Uw schadeclaim is afgewezen. De medisch adviseur deelt mede dat uit de medische informatie is gebleken dat er in Uw geval sprake is van een reeds langer, en in ieder geval voor de ingangsdatum van de verzekering, bestaande aandoening. Derhalve wordt op grond van artikel 23.1.1 van de verzekeringsvoorwaarden geen uitkering verleend voor kosten ontstaan door of verband houdend met ziekte, aandoening of afwijking die reeds op of voor het ingangstijdstip bestond of klachten veroorzaakte.” Blijkens het opschrift is de brief verzonden naar het woonadres van [gedaagde] te [woonplaats]. 2.7. Op 19 juli 2007 is namens Ziekenhuis Rivierenland een aanmaning verzonden aan [betrokkene] op het adres [adres], waarin zij wordt gesommeerd om uiterlijk 26 juli 2007 een bedrag van € 14.722,94 te voldoen. Op 6 augustus 2007 is voorts een aanmaning verzonden aan [gedaagde], eveneens op het adres [adres], waarin hij wordt gesommeerd om uiterlijk 13 augustus 2007 een bedrag van € 14.722,94 te voldoen. 2.8. [betrokkene] is in februari 2008 overleden. 3. Het geschil in conventie 3.1. Ziekenhuis Rivierenland vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 13.668,64, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 1 december 2007 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de nakosten. Dit bedrag bestaat uit € 12.130,53 aan hoofdsom (€ 12.110,53 + een toeslag van € 20,00), € 634,11 aan wettelijke rente tot 1 december 2007 en € 904,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. 3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Ziekenhuis Rivierenland heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] zich garant heeft gesteld voor de betaling van de geneeskundige behandelingen van [betrokkene] en dat hij, ondanks daartoe te zijn aangemaand, heeft nagelaten om de desbetreffende facturen ad in totaal € 12.130,53 te voldoen. Zij heeft er daarbij op gewezen dat geen geldig verzekeringsbewijs van [betrokkene] is overgelegd, omdat de reisverzekering die [betrokkene] had afgesloten op grond van de algemene voorwaarden geen dekking bleek te bieden voor de uitgevoerde behandelingen, zodat zij terecht [gedaagde] aanspreekt op betaling van de facturen uit hoofde van de door hem ondertekende garantstelling. 4.2. [gedaagde] heeft zich, onder meer, op het standpunt gesteld dat sprake is van een borgstelling en dat niet is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten, zodat de “garantstelling” ongeldig is. In dat verband wordt het volgende opgemerkt. 4.3. Borgtocht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de borg, zich tegenover de andere partij, de schuldeiser, verbindt tot nakoming van een verbintenis, die een derde, de hoofdschuldenaar, tegenover de schuldeiser heeft of zal krijgen (art. 7:850 lid 1 BW). [betrokkene] heeft diverse geneeskundige behandelingen ondergaan in Ziekenhuis Rivierenland. Tussen haar en Ziekenhuis Rivierenland is een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan op haar een verbintenis tot betaling rust. In beginsel is [betrokkene], danwel haar verzekeringsmaatschappij, dan ook gehouden de kosten die met die behande-lingen gemoeid zijn te voldoen aan Ziekenhuis Rivierenland. Blijkens de overgelegde verklaring heeft [gedaagde] zich garant gesteld de kosten van de ziekenhuisbehandelingen van [betrokkene] te voldoen. De rechtsverhouding tussen [gedaagde] en Ziekenhuis Rivierenland dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook te worden gekwalificeerd als een overeenkomst van borgtocht als bedoeld in artikel 7:850 BW. Daaraan doet op zichzelf niet af dat in de verklaring wordt gesproken over een ‘garantstelling’, omdat niet de bewoordingen beslissend zijn voor het rechtskarakter van de overeenkomst, maar de wezenlijke inhoud van de overeenkomst. 4.4. Ter comparitie is namens Ziekenhuis Rivierenland nog aangevoerd dat sprake is van een rechtstreekse verbintenis tussen Ziekenhuis Rivierenland en [gedaagde] en dus ook van een rechtstreeks vorderingsrecht. Hoewel een dergelijke situatie op zichzelf wel denkbaar is, bijvoorbeeld in het geval [gedaagde] zich hoofdelijk naast [betrokkene] verbonden zou hebben tot betaling van haar behandelingskosten, is daarvan in het onderhavige geval niet gebleken. Dit volgt niet uit de tekst van de verklaring en evenmin uit de overige stukken of stellingen van partijen. Dit betoog van Ziekenhuis Rivierenland dient dan ook te worden verworpen. 4.5. [gedaagde] handelde bij het aangaan van de borgtocht niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 7:857 BW, zodat sprake is van een particuliere borgtocht. Dit betekent onder meer dat van bepaalde artikelen uit Titel 14 van Boek 7 BW niet ten nadele van hem kan worden afgeweken (art. 7:862 BW). Eén van deze artikelen is artikel 7:858 BW, waarin is bepaald dat indien het bedrag van de verbintenis van de hoofdschuldenaar ([betrokkene] danwel haar verzekeringsmaatschappij) niet vaststaat op het moment van aangaan van de borgtocht, de borgtocht slechts geldig is voor zover een in geld uitgedrukt maximum-bedrag is overeengekomen. Dat dit laatste is gebeurd is niet gebleken. Op de verklaring zelf staat hierover niets vermeld en ook uit de overige stukken blijkt hiervan niet, terwijl voorts aannemelijk is dat de kosten van de behandelingen nog niet vaststonden op het moment dat [gedaagde] de verklaring tekende en de borgtocht aanging. Dit brengt mee dat sprake is van een nietige overeenkomst in de zin van artikel 3:39 BW en dat [gedaagde] niet kan worden gehouden aan de verklaring. 4.6. Nu de vordering van Ziekenhuis Rivierenland reeds op grond van het voorgaande moet worden afgewezen behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking meer. 4.7. Ziekenhuis Rivierenland zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: - betaald vast recht 77,50 - in debet gesteld vast recht 232,50 - salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.214,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vordering af, 5.2. veroordeelt Ziekenhuis Rivierenland in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.214,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.