Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7073

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-12-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/2723 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijkverklaring van oud-bestuurder van een failliet verklaarde stichting in een beroep dat zich richt tegen het opleggen van een eigen bijdrage aan de stichting in het kader van de toevoeging van rechtsbijstand voor het voeren van een cassatieberoep tegen de faillietverklaring van de stichting. Deze procedure werd gevoerd door de oud-bestuurder in persoon, niet namens de curator in het faillissement van de stichting. Beroep op artikel 6 EVRM verworpen.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/2723 WRB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [plaats], en de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft op een aanvraag ten name van de Stichting [stichting] te Amsterdam van 17 juli 2007 bij besluit van 11 december 2007 een toevoeging als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb) verleend onder oplegging van een eigen bijdrage van € 690,-- (3EW0847). Eiser heeft daartegen op 31 december 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 maart 2008 (verzonden 17 maart 2008) heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser op 3 april 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Het beroep is op 10 september 2008 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde [A]. II. Motivering 1. De rechtbank staat in dit geding allereerst voor de vraag of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. 1.1 De rechtbank gaat ter beantwoording van deze vraag uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten. De door verweerder afgegeven toevoeging is op naam gesteld van de Stichting [stichting] te Amsterdam (verder: de stichting), waarvan eiser laatstelijk, sedert een statutenwijziging van die stichting, notarieel verleden op 24 mei 2007, de enige bestuurder was. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van [datum] is genoemde stichting in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. K.D. van Ringen tot rechter-commissaris en mr. M.L. Daniëls-Vetter tot curator. Bij arrest van 10 juli 2007 heeft het gerechtshof te Amsterdam in een door genoemde stichting ingesteld hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. In cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 21 december 2007 (LJN: BB9237) het cassatieberoep van de stichting verworpen. De curator in het faillissement van de stichting weigert namens de stichting deze procedure te voeren, aangezien zij de kans van slagen gering acht. 2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank. In artikel 23 van de Faillissementswet (verder: Fw.) is bepaald dat de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen verliest, te rekenen van de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen. In artikel 25, eerste lid, van de Fw. is bepaald dat rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator worden ingesteld. In het tweede lid van evengenoemd artikel is bepaald dat, indien de in het eerste lid bedoelde rechtsvorderingen, door of tegen de gefailleerde ingesteld of voortgezet, een veroordeling van de gefailleerde ten gevolge hebben, die veroordeling tegenover de failliete boedel geen rechtskracht heeft. In artikel 68, eerste lid, van de Fw. is bepaald dat de curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. In het tweede lid van genoemd artikel is (voor zover thans van belang) bepaald dat de curator, alvorens in rechte op te treden, machtiging behoeft van de rechter-commissaris. 3. De rechtbank overweegt als volgt. 3.1 Blijkens het beroepschrift van 3 april 2008 heeft eiser beroep ingesteld "als gewezen bestuurder althans derde-belanghebbende", terwijl het beroepschrift is ondertekend "namens het bestuur van Stichting [stichting] alsmede mijzelf". Gesteld noch gebleken is dat de curator voor het voeren van deze procedure een machtiging als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de Faillissementswet heeft verkregen en eiser heeft gemachtigd namens de curator in het belang van de schuldeisers deze procedure te voeren. Eiser heeft de rechtbank, ten behoeve van de vaststelling van het verschuldigde griffierecht in deze procedure, bij brief van 13 mei 2008 bericht "dat de curator niets van procederen wil weten; van haar volgt geen machtiging, echter ondergetekende, gewezen bestuurder, hecht aan rehabilitatie, waartoe door advocaat Garretsen bij het EHRM middels rechtsbijstand voortgeprocedeerd dient te worden." De rechtbank heeft daarop bij brief van 19 mei 2008 aan eiser bericht dat zij uit eisers brief van 13 mei 2008 afleidt dat hij zelfstandig en niet namens de Stichting [stichting] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser is derhalve als privé persoon als eiser in deze procedure aangemerkt. 3.2 Bij het thans bestreden besluit van 7 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van de Stichting [stichting] (kennelijk) ongegrond verklaard. Het in bezwaar bestreden besluit van 11 december 2007 betrof de toevoeging van rechtsbijstand aan genoemde stichting voor het voeren van de cassatieprocedure tegen de faillietverklaring van de stichting. Daarbij is aan de stichting een eigen bijdrage van € 690,-- opgelegd. Tegen die laatste beslissing richt zich materieel eisers beroep. 3.3 De rechtbank dient aldus de vraag te beantwoorden of eiser, door het opleggen aan de stichting van een eigen bijdrage van € 690,-- voor de op toevoeging verleende rechtsbijstand aan de stichting in de gevoerde cassatieprocedure, rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Eiser heeft ter zitting, voor zover thans van belang en kort weergegeven, aangevoerd dat artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (verder: EVRM) hem het recht op een eerlijk proces toekent en dat uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Golder/Verenigd Koninkrijk, NJ 1975, 462; Airey/Ierland, NJ 1980, 376 en Canea/Griekenland, JB 1998, 91) volgt dat artikel 6, eerste lid, EVRM geen theoretische of illusoire rechten garandeert, maar rechten die praktisch en effectief zijn en dat het aan de staat is rechtsbijstand van een advocaat ter beschikking te stellen, wanneer zulke bijstand onmisbaar blijkt voor een effectieve toegang tot de rechter. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 36, eerste lid, Wrb aan een rechtspersoon overeenkomstig de bepalingen van die wet rechtsbijstand wordt verleend, indien van de rechtspersoon redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kosten van rechtsbijstand betaalt uit eigen vermogen of inkomsten, waaronder begrepen bijdragen van leden of betrokkenen alsmede subsidies van de overheid. Ingevolge artikel 36, tweede lid, Wrb is de rechtspersoon waaraan rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt verleend een eigen bijdrage verschuldigd als bedoeld in artikel 35, derde lid, onder e, Wrb, te weten de hoogste eigen bijdrage. Deze bedroeg met ingang van 1 januari 2007 € 690,--. Dat de stichting deze eigen bijdrage niet zou kunnen betalen kan niet tot een andere beslissing leiden, nu de Wrb geen mogelijkheid tot vermindering of vrijstelling van de eigen bijdrage biedt. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd nog toegelicht dat de opgelegde eigen bijdrage door verweerder bij de vaststelling van de vergoeding voor de rechtshulpverlener in mindering wordt gebracht op diens vergoeding. De rechtshulpverlener heeft dan een vordering op zijn cliënt tot het bedrag van de eigen bijdrage. 3.4 De hier in het geding zijnde eigen bijdrage heeft betrekking op het cassatieberoep van de stichting tegen haar eigen faillietverklaring. Die cassatieprocedure is gevoerd en heeft geleid tot een arrest van de Hoge Raad. Dat betekent dat de stichting toegang heeft verkregen tot de rechter en dat haar voor het voeren van de cassatieprocedure ten laste van de staat rechtsbijstand is verleend. Aldus is gehandeld naar de letter en de geest van het in artikel 6 EVRM neergelegde fair trial-beginsel en voorts conform de bepalingen van de Wrb. Daarom faalt het beroep van eiser op artikel 6 EVRM. Dat eiser niet in het arrest van de Hoge Raad wenst te berusten en opdracht heeft gegeven tot het voeren van een (nieuwe) procedure voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is voor de te beantwoorden rechtsvraag (de ontvankelijkheid van het voorliggende beroep) niet van belang. 3.5 De positie van eiser in deze procedure is, zoals blijkt uit r.o. 3.1, die van privé persoon, zo men wil in zijn hoedanigheid van oud-bestuurder van de stichting [stichting]. De rechtbank is van oordeel dat eisers belang bij de materiële inzet van deze procedure, de vaststelling door verweerder van een eigen bijdrage van de stichting van € 690,-- niet rechtstreeks is betrokken. Eiser treedt in dit beroep immers niet op namens de stichting, aangezien hij door het faillissement niet langer bevoegd is de stichting als bestuur (enig bestuurder) in en buiten rechte te vertegenwoordigen (artikel 7, eerste lid, van de statuten). Dat hij als oud-bestuurder niet wenste te berusten in het faillissement van de stichting en daartegen tot in hoogste instantie heeft geprocedeerd maakt dat niet anders, nu de deels bestreden toevoeging ten name van de stichting [stichting] 1991 is gesteld. Nu eiser, gelet op de artikelen 23 en 25, eerste lid, Fw., die stichting in deze procedure niet rechtsgeldig kan vertegenwoordigen, kan hij in zijn beroep niet worden ontvangen. Het beroep moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard. 4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.