
Jurisprudentie
BG7082
Datum uitspraak2008-12-04
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3716 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-17
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3716 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Zielsgebrek? Onvoldoende aanwijzingen om een onderzoek in te stellen naar een mogelijke medische reden voor de ongeschiktheid van appellant.
Uitspraak
07/3716 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2007, 06/2189 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 4 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. E.M. Rengelink, advocaat te Amsterdam. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Hehenkamp, werkzaam bij het ministerie van Justitie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichtingen [naam inrichting].
Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft de minister hem met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement per 1 oktober 2005 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij beslissing op bezwaar van
9 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de minister het door appellant tegen het besluit van 29 augustus 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij was onder meer van oordeel dat er geen gerede twijfel bestaat of het onvoldoende functioneren van appellant wordt veroorzaakt door ziekte of gebrek, op grond waarvan de minister een onderzoek had moeten instellen naar een eventuele medische oorzaak van de ongeschiktheid van appellant.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verweten gedrag heeft plaatsgevonden onder invloed van een psychische stoornis, waaraan hij ten tijde van dit geding van belang leed.
3.2. De minister heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank onderschreven. Voorts heeft de minister gesteld dat ook uit de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen niet blijkt dat een medische reden aan de ongeschiktheid ten grondslag lag.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt, gelet op de verklaring van appellant ter zitting, vast dat niet meer in geding is of appellant terecht ongeschikt is geacht voor de uitoefening van zijn functie. De vraag resteert of die ongeschiktheid zijn oorzaak vindt in een zielsgebrek.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er voor de minister ten tijde in geding onvoldoende aanwijzingen waren om een onderzoek in te stellen naar een mogelijke medische reden voor de ongeschiktheid van appellant. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant zich in die periode ziek heeft gemeld, noch dat hij tijdens de diverse gesprekken met zijn leidinggevende te kennen heeft gegeven dat het niet goed met hem ging. Slechts in het verantwoordingsgesprek van 22 juli 2004 heeft appellant aan zijn leidinggevende verteld dat hij last had van burn-out klachten. Vervolgens is hij doorverwezen naar het bedrijfsmaatschappelijk werk. Blijkens het dossier heeft appellant zich daar echter pas na aandringen van zijn leidinggevende gemeld. Niet is gebleken dat er vervolgafspraken zijn geweest dan wel dat appellant zich op dat moment in verband met zijn klachten onder behandeling van een arts heeft gesteld. De Raad acht tevens van belang dat appellant in het gesprek van 21 september 2004 heeft verklaard dat hij een moeilijke periode achter de rug had, maar inmiddels weer stevig in zijn schoenen stond. Ook in het gesprek van 6 april 2005 heeft appellant verteld dat hij goed in zijn vel zat.
4.3. Naar het oordeel van de Raad geven de in beroep en hoger beroep door appellant overgelegde medische stukken evenmin aanleiding om tot het oordeel te komen dat sprake is van een medische oorzaak voor de ongeschiktheid van appellant. Uit die verklaringen blijkt weliswaar dat het aannemelijk is dat bij appellant sinds 2003 psychische klachten bestaan, maar de verklaringen bieden onvoldoende aanknopings-punten voor de conclusie dat het gedrag van appellant door zijn klachten zou zijn veroorzaakt. Daarbij betrekt de Raad dat appellant blijkens de stukken reeds vanaf 2001 vanwege zijn houding en gedrag conflicten met collega’s heeft gehad.
4.4. De Raad is dan ook van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 december 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD